4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 van parketnummer 02/277902-21 – stalking van [echtgenote verdachte]
Mevrouw [echtgenote verdachte] , de echtgenote van verdachte, (hierna: [echtgenote verdachte] ) heeft op 15 september 2021 aangifte gedaan van belaging, gepleegd door verdachte. De periode waarin die belaging plaatsvond is volgens de tenlastelegging de periode van 27 juni 2021 (de dag waarop de mishandeling van zijn dochter [dochter verdachte] zou hebben plaatsgevonden) tot en met 21 september 2021. Die belaging zou volgens de tenlastelegging bestaan uit het meermalen per dag sturen van sms-, Whatsapp- en mailberichten (van beledigende en dreigende aard) naar en het meermalen (tot zelfs 14 keer per dag) bellen van [echtgenote verdachte] .
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 28 juni 2021 een huis- en contactverbod (met [echtgenote verdachte] en zijn kinderen) opgelegd heeft gekregen dat aanvankelijk 10 dagen zou duren, maar dat is verlengd tot circa 26 juli 2021.
De rechtbank concludeert, kijkend naar het proces-verbaal van bevindingen op de bladzijden 130 t/m 132 van het procesdossier, dat niet is gebleken dat verdachte gedurende dat contactverbod contact heeft gezocht met [echtgenote verdachte] . Pas op 28 juli 2021 vond weer contact plaats, maar toen was het [echtgenote verdachte] zelf die (via Whatsapp) contact met verdachte opnam. In de periode die daarop volgt is er over en weer contact tussen verdachte en [echtgenote verdachte] . Zo waren er in de periode vanaf 1 augustus 2021 t/m 25 september 2021 tussen beiden:
- 1883 Whatsapp-contacten, waarbij verdachte 1225 berichten stuurde naar [echtgenote verdachte] en [echtgenote verdachte] 658 berichten naar verdachte,
- 497 telefoongesprekken waarbij verdachte 391 keer contact opnam en [echtgenote verdachte] 106 keer,
- 105 sms-berichten, waarbij verdachte 99 berichten stuurde en [echtgenote verdachte] 6 berichten.
Weliswaar ging volgens dit proces-verbaal het initiatief voor het opnemen van contact meestal uit van verdachte, maar de rechtbank merkt hierbij op dat een aantal berichten van de kant van [echtgenote verdachte] naar verdachte niet in het dossier is opgenomen, omdat deze van haar telefoon zijn verwijderd. Daardoor kan niet vastgesteld worden hoe vaak verdachte daadwerkelijk reageerde op berichten van [echtgenote verdachte] . Wel blijkt uit het dossier dat [echtgenote verdachte] meestal reageerde op berichten van verdachte en dat zij over het algemeen over en weer dagelijks contact met elkaar hadden.
De rechtbank overweegt dat voor belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht vereist is dat sprake is van een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op een anders persoonlijke levenssfeer. Daarbij moet de pleger het oogmerk hebben om een andere te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke belaging zijn verschillende factoren van belang, te weten: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.
In het licht van de wettekst overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat [echtgenote verdachte] zelf ook een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van contacten over en weer en dat er tijdens de ten laste gelegde periode een relatie bestond tussen beiden in de zin dat zij echtgenoten van elkaar waren en zij samen drie kinderen hebben. Het was daardoor ook niet onlogisch dat er regelmatig contact tussen beiden was.
De rechtbank concludeert dan ook dat, voor zover er al sprake zou zijn van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [echtgenote verdachte] , niet gebleken is dat dit wederrechtelijk gebeurde. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat onduidelijk is of, en zo ja, in hoeverre [echtgenote verdachte] geen contact meer met verdachte wenste. Weliswaar heeft zij verdachte wel eens geblokkeerd op haar telefoon, maar die blokkade duurde dan hooguit een paar uur, waarna [echtgenote verdachte] de blokkade ophief en er weer contact ontstond.
Verdachte zal dan ook van de ten laste gelegde belaging worden vrijgesproken.
Feit 2 van parketnummer 02/277902-21 – mishandeling van [zoon verdachte]
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 augustus 2019 zijn zoon [zoon verdachte] opzettelijk met zijn vuist op zijn neus heeft geslagen.
Door de verdediging is gesteld dat er behalve de verklaringen die [zoon verdachte] heeft afgelegd geen andere getuige is die gezien heeft dat verdachte [zoon verdachte] op zijn neus geslagen heeft. Verdachte heeft verklaard dat hij [zoon verdachte] per ongeluk heeft geraakt, toen hij een gebaar maakte dat [zoon verdachte] naar boven moest. Dit is geen mishandeling zoals bedoeld in de tenlastelegging en verdachte zou dan ook moeten worden vrijgesproken nu het dossier ruimte laat voor het scenario zoals door verdachte is verteld.
De rechtbank hecht meer waarde aan het verhaal van [zoon verdachte] dat verdachte hem op zijn neus geslagen heeft dan het verhaal van verdachte dat het per ongeluk zou zijn gebeurd. Kort na de mishandeling heeft [zoon verdachte] hierover meermaals consistent verteld, namelijk tijdens zijn bezoek aan de Spoedeisende Hulp diezelfde avond/nacht op 12 augustus 2019 en bij de vertrouwensarts van Veilig Thuis op 13 augustus 2019. Ook later bij de politie op 13 oktober 2021 verklaart [zoon verdachte] dat verdachte hem in één keer met zijn vuist hard op zijn neus sloeg. Bovendien wordt het verhaal van [zoon verdachte] ondersteund door de medische verklaring die is opgesteld na het bezoek van [zoon verdachte] aan de Spoedeisende Hulp waaruit blijkt dat er sprake was van een contusie (zwelling) van de neus en een neusfractuur klinisch niet kon worden uitgesloten.
Feit 3 van parketnummer 02/277902-21 – Mishandeling van [echtgenote verdachte]
heeft op 15 september 2021 aangifte gedaan van meerdere mishandelingen gepleegd door verdachte in de periode van 30 augustus 2020 tot en met 4 maart 2021.
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat het dan concreet moet gaan om twee mishandelingen, één op 30 augustus 2020 en één op 4 maart 2021.
Voor de vermeende mishandeling op 4 maart 2021 is er naar het oordeel van de rechtbank naast de aangifte van [echtgenote verdachte] onvoldoende steunbewijs. Volgens [echtgenote verdachte] heeft verdachte haar die dag met een trekker tegen haar zij geslagen, waardoor er een flinke kras op haar linker zij ontstond. Weliswaar bevindt zich in het dossier als bijlage 4 bij de aangifte een foto van een kras, mogelijk op de (linker) zij van [echtgenote verdachte] (hoewel uit die foto niet kan worden opgemaakt dat het [echtgenote verdachte] betreft), maar die foto zou gemaakt zijn op 4 maart 2020 en dat is een datum die ruimschoots buiten de ten laste gelegde periode valt.
Ook voor de vermeende mishandeling op 30 augustus 2020 ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig bewijs. Volgens [echtgenote verdachte] zou verdachte haar die dag met zijn vuist meerdere keren tegen haar rechteroog hebben geslagen, waardoor zij een blauw oog en twee krassen op haar voorhoofd opliep. Ter ondersteuning is bij de aangifte als bijlage (bijlage 1) een foto gevoegd. Die foto zou volgens die bijlage op 30 augustus 2020 op een SD-kaart staan die behoorde bij haar telefoon. Voor de rechtbank is echter onduidelijk, mede gelet op het feit dat de aangifte ruim een jaar na deze gebeurtenis is gedaan, of deze foto betrekking heeft op de bedoelde mishandeling van [echtgenote verdachte] .
Voor beide ten laste gelegde mishandelingen ontbreekt naast de aangifte verder steunbewijs in de zin van bijvoorbeeld verklaringen van getuigen die iets kunnen zeggen over deze specifieke mishandelingen.
Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 3.
Feit van parketnummer 02/168226-21 – Mishandeling van [dochter verdachte]
, de dochter van verdachte, heeft verklaard dat verdachte haar op 27 juni 2021 heeft geschopt tegen haar rechterbeen en met zijn vuist heeft geslagen op haar achterhoofd.
[echtgenote verdachte] heeft aangifte gedaan van deze mishandeling van haar minderjarige dochter [dochter verdachte] . [echtgenote verdachte] verklaart te hebben gezien dat verdachte [dochter verdachte] schopte tegen haar rechterbeen en met zijn vuist sloeg op haar achterhoofd. Dat [echtgenote verdachte] die mishandeling daadwerkelijk heeft gezien, acht de rechtbank echter onvoldoende gebleken. [dochter verdachte] verklaart niet dat er naast haar vader en zijzelf nog andere mensen aanwezig waren tijdens die mishandeling. Ook [zoon verdachte] , de zoon van verdachte die op enig moment naar boven is gekomen naar de slaapkamer waar verdachte en [dochter verdachte] waren en waar het incident zou hebben plaatsgevonden, verklaart niet dat [echtgenote verdachte] bij die mishandeling aanwezig was.
[zoon verdachte] verklaart in eerste instantie (op 28 juni 2021) dat hij heeft gezien dat verdachte [dochter verdachte] schopte en met zijn vuist haar overal op haar lijf sloeg.
Op 13 oktober 2021 verklaarde [zoon verdachte] echter dat hij die dag beneden zat en zijn zusje [dochter verdachte] hard hoorde schreeuwen, waarna hij naar boven is gegaan en toen zag dat [dochter verdachte] huilde. Zij zou toen ook blauwe plekken op haar been hebben, waardoor [zoon verdachte] wist dat verdachte [dochter verdachte] heeft geslagen en geschopt. Hier verklaart [zoon verdachte] dus niet dat hij de mishandeling heeft waargenomen, maar dat hij er vanuit is gegaan gelet op het huilen van [dochter verdachte] en de bij haar waargenomen blauwe plekken.
Deze verklaring van [zoon verdachte] is dus innerlijk tegenstrijdig met zijn eerdere verklaring dat hij de mishandeling heeft gezien. Daarnaast komt de eerste door hem afgelegde verklaring niet overeen met de verklaring van [dochter verdachte] zelf. Immers, [dochter verdachte] verklaart over één schop en één vuistslag op het achterhoofd, terwijl [zoon verdachte] verklaart over meerdere vuistslagen overal op het lichaam. De rechtbank acht het daarom aannemelijker dat [zoon verdachte] pas naar boven is gekomen toen hij [dochter verdachte] hard hoorde schreeuwen en niet gezien heeft wat er daadwerkelijk is gebeurd.
De voor verdachte belastende verklaringen van [echtgenote verdachte] en van [zoon verdachte] zal de rechtbank dan ook niet gebruiken als bewijsmiddelen.
Verdachte heeft het opzettelijk slaan of schoppen van [dochter verdachte] ontkend. Wat resteert is dan de verklaring van [dochter verdachte] dat verdachte haar heeft mishandeld. Naast die verklaring ontbreken andere wettige bewijsmiddelen ter ondersteuning. Zo is er geen medische verklaring of een foto van het ontstane letsel in het dossier aanwezig.
Op grond van dit alles zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit.