ECLI:NL:RBZWB:2022:6897

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
02/277902-21 + 02/168226-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van zoon bewezen; vrijspraak van belaging en mishandeling van (ex-)partner en dochter

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2022, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn zoon, belaging van zijn ex-partner en mishandeling van zowel zijn ex-partner als zijn dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mishandeling van de zoon op 12 augustus 2019 heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte zijn zoon met zijn vuist op de neus heeft geslagen, wat resulteerde in een bloedneus en een mogelijke neusfractuur. De rechtbank achtte dit feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de verklaringen van de zoon en medische rapporten.

De beschuldigingen van belaging en mishandeling van de ex-partner en dochter zijn echter niet bewezen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de belaging van de ex-partner, aangezien er geen stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer was aangetoond. Evenzo ontbrak het bewijs voor de mishandeling van de dochter, omdat de verklaringen van de betrokkenen tegenstrijdig waren en er geen ondersteunend bewijs was.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten die betrekking hebben op de belaging en de mishandeling van de ex-partner en dochter. Voor de bewezen mishandeling van de zoon is een taakstraf van 40 uur opgelegd, waarvan 20 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de zoon, tot immateriële schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 250,=, terwijl de vordering van de ex-partner is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/277902-21 + 02/168226-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats]
ingeschreven op het [adres] ,
domicilie kiezende op het adres van de raadsman: Parkstraat 10, 4818 SJ Breda
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft de politierechter de zaak met parketnummer 02/168226-21 naar deze kamer verwezen.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 Sv de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
De gevoegde zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn echtgenote en twee van zijn kinderen heeft mishandeld en dat hij zijn echtgenote heeft gestalkt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde mishandelingen wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangiftes, getuigenverklaringen, letselverklaringen en zich in het dossier bevindende foto’s. Feit 1 van parketnummer 02/277902-21, de stalking van zijn echtgenote, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaringen van [echtgenote verdachte] en de overige inhoud van het dossier, waaronder sms-, mail- en Whatsapp-berichten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank verdachte van alle feiten dient vrij te spreken bij gebrek aan wettig én overtuigend bewijs. Ten aanzien van de mishandeling van [zoon verdachte] heeft de raadsman bepleit dat het scenario zoals dat door verdachte is geschetst ook zeker mogelijk is op basis van het dossier (het uitsteken van zijn hand waar [zoon verdachte] tegenaan gelopen is) en hij om die reden dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 van parketnummer 02/277902-21 – stalking van [echtgenote verdachte]
Mevrouw [echtgenote verdachte] , de echtgenote van verdachte, (hierna: [echtgenote verdachte] ) heeft op 15 september 2021 aangifte gedaan van belaging, gepleegd door verdachte. De periode waarin die belaging plaatsvond is volgens de tenlastelegging de periode van 27 juni 2021 (de dag waarop de mishandeling van zijn dochter [dochter verdachte] zou hebben plaatsgevonden) tot en met 21 september 2021. Die belaging zou volgens de tenlastelegging bestaan uit het meermalen per dag sturen van sms-, Whatsapp- en mailberichten (van beledigende en dreigende aard) naar en het meermalen (tot zelfs 14 keer per dag) bellen van [echtgenote verdachte] .
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 28 juni 2021 een huis- en contactverbod (met [echtgenote verdachte] en zijn kinderen) opgelegd heeft gekregen dat aanvankelijk 10 dagen zou duren, maar dat is verlengd tot circa 26 juli 2021.
De rechtbank concludeert, kijkend naar het proces-verbaal van bevindingen op de bladzijden 130 t/m 132 van het procesdossier, dat niet is gebleken dat verdachte gedurende dat contactverbod contact heeft gezocht met [echtgenote verdachte] . Pas op 28 juli 2021 vond weer contact plaats, maar toen was het [echtgenote verdachte] zelf die (via Whatsapp) contact met verdachte opnam. In de periode die daarop volgt is er over en weer contact tussen verdachte en [echtgenote verdachte] . Zo waren er in de periode vanaf 1 augustus 2021 t/m 25 september 2021 tussen beiden:
  • 1883 Whatsapp-contacten, waarbij verdachte 1225 berichten stuurde naar [echtgenote verdachte] en [echtgenote verdachte] 658 berichten naar verdachte,
  • 497 telefoongesprekken waarbij verdachte 391 keer contact opnam en [echtgenote verdachte] 106 keer,
  • 105 sms-berichten, waarbij verdachte 99 berichten stuurde en [echtgenote verdachte] 6 berichten.
Weliswaar ging volgens dit proces-verbaal het initiatief voor het opnemen van contact meestal uit van verdachte, maar de rechtbank merkt hierbij op dat een aantal berichten van de kant van [echtgenote verdachte] naar verdachte niet in het dossier is opgenomen, omdat deze van haar telefoon zijn verwijderd. Daardoor kan niet vastgesteld worden hoe vaak verdachte daadwerkelijk reageerde op berichten van [echtgenote verdachte] . Wel blijkt uit het dossier dat [echtgenote verdachte] meestal reageerde op berichten van verdachte en dat zij over het algemeen over en weer dagelijks contact met elkaar hadden.
De rechtbank overweegt dat voor belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht vereist is dat sprake is van een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op een anders persoonlijke levenssfeer. Daarbij moet de pleger het oogmerk hebben om een andere te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke belaging zijn verschillende factoren van belang, te weten: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.
In het licht van de wettekst overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat [echtgenote verdachte] zelf ook een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van contacten over en weer en dat er tijdens de ten laste gelegde periode een relatie bestond tussen beiden in de zin dat zij echtgenoten van elkaar waren en zij samen drie kinderen hebben. Het was daardoor ook niet onlogisch dat er regelmatig contact tussen beiden was.
De rechtbank concludeert dan ook dat, voor zover er al sprake zou zijn van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [echtgenote verdachte] , niet gebleken is dat dit wederrechtelijk gebeurde. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat onduidelijk is of, en zo ja, in hoeverre [echtgenote verdachte] geen contact meer met verdachte wenste. Weliswaar heeft zij verdachte wel eens geblokkeerd op haar telefoon, maar die blokkade duurde dan hooguit een paar uur, waarna [echtgenote verdachte] de blokkade ophief en er weer contact ontstond.
Verdachte zal dan ook van de ten laste gelegde belaging worden vrijgesproken.
Feit 2 van parketnummer 02/277902-21 – mishandeling van [zoon verdachte]
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 augustus 2019 zijn zoon [zoon verdachte] opzettelijk met zijn vuist op zijn neus heeft geslagen.
Door de verdediging is gesteld dat er behalve de verklaringen die [zoon verdachte] heeft afgelegd geen andere getuige is die gezien heeft dat verdachte [zoon verdachte] op zijn neus geslagen heeft. Verdachte heeft verklaard dat hij [zoon verdachte] per ongeluk heeft geraakt, toen hij een gebaar maakte dat [zoon verdachte] naar boven moest. Dit is geen mishandeling zoals bedoeld in de tenlastelegging en verdachte zou dan ook moeten worden vrijgesproken nu het dossier ruimte laat voor het scenario zoals door verdachte is verteld.
De rechtbank hecht meer waarde aan het verhaal van [zoon verdachte] dat verdachte hem op zijn neus geslagen heeft dan het verhaal van verdachte dat het per ongeluk zou zijn gebeurd. Kort na de mishandeling heeft [zoon verdachte] hierover meermaals consistent verteld, namelijk tijdens zijn bezoek aan de Spoedeisende Hulp diezelfde avond/nacht op 12 augustus 2019 en bij de vertrouwensarts van Veilig Thuis op 13 augustus 2019. Ook later bij de politie op 13 oktober 2021 verklaart [zoon verdachte] dat verdachte hem in één keer met zijn vuist hard op zijn neus sloeg. Bovendien wordt het verhaal van [zoon verdachte] ondersteund door de medische verklaring die is opgesteld na het bezoek van [zoon verdachte] aan de Spoedeisende Hulp waaruit blijkt dat er sprake was van een contusie (zwelling) van de neus en een neusfractuur klinisch niet kon worden uitgesloten.
Feit 3 van parketnummer 02/277902-21 – Mishandeling van [echtgenote verdachte]
heeft op 15 september 2021 aangifte gedaan van meerdere mishandelingen gepleegd door verdachte in de periode van 30 augustus 2020 tot en met 4 maart 2021.
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat het dan concreet moet gaan om twee mishandelingen, één op 30 augustus 2020 en één op 4 maart 2021.
Voor de vermeende mishandeling op 4 maart 2021 is er naar het oordeel van de rechtbank naast de aangifte van [echtgenote verdachte] onvoldoende steunbewijs. Volgens [echtgenote verdachte] heeft verdachte haar die dag met een trekker tegen haar zij geslagen, waardoor er een flinke kras op haar linker zij ontstond. Weliswaar bevindt zich in het dossier als bijlage 4 bij de aangifte een foto van een kras, mogelijk op de (linker) zij van [echtgenote verdachte] (hoewel uit die foto niet kan worden opgemaakt dat het [echtgenote verdachte] betreft), maar die foto zou gemaakt zijn op 4 maart 2020 en dat is een datum die ruimschoots buiten de ten laste gelegde periode valt.
Ook voor de vermeende mishandeling op 30 augustus 2020 ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig bewijs. Volgens [echtgenote verdachte] zou verdachte haar die dag met zijn vuist meerdere keren tegen haar rechteroog hebben geslagen, waardoor zij een blauw oog en twee krassen op haar voorhoofd opliep. Ter ondersteuning is bij de aangifte als bijlage (bijlage 1) een foto gevoegd. Die foto zou volgens die bijlage op 30 augustus 2020 op een SD-kaart staan die behoorde bij haar telefoon. Voor de rechtbank is echter onduidelijk, mede gelet op het feit dat de aangifte ruim een jaar na deze gebeurtenis is gedaan, of deze foto betrekking heeft op de bedoelde mishandeling van [echtgenote verdachte] .
Voor beide ten laste gelegde mishandelingen ontbreekt naast de aangifte verder steunbewijs in de zin van bijvoorbeeld verklaringen van getuigen die iets kunnen zeggen over deze specifieke mishandelingen.
Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 3.
Feit van parketnummer 02/168226-21 – Mishandeling van [dochter verdachte]
, de dochter van verdachte, heeft verklaard dat verdachte haar op 27 juni 2021 heeft geschopt tegen haar rechterbeen en met zijn vuist heeft geslagen op haar achterhoofd.
[echtgenote verdachte] heeft aangifte gedaan van deze mishandeling van haar minderjarige dochter [dochter verdachte] . [echtgenote verdachte] verklaart te hebben gezien dat verdachte [dochter verdachte] schopte tegen haar rechterbeen en met zijn vuist sloeg op haar achterhoofd. Dat [echtgenote verdachte] die mishandeling daadwerkelijk heeft gezien, acht de rechtbank echter onvoldoende gebleken. [dochter verdachte] verklaart niet dat er naast haar vader en zijzelf nog andere mensen aanwezig waren tijdens die mishandeling. Ook [zoon verdachte] , de zoon van verdachte die op enig moment naar boven is gekomen naar de slaapkamer waar verdachte en [dochter verdachte] waren en waar het incident zou hebben plaatsgevonden, verklaart niet dat [echtgenote verdachte] bij die mishandeling aanwezig was.
[zoon verdachte] verklaart in eerste instantie (op 28 juni 2021) dat hij heeft gezien dat verdachte [dochter verdachte] schopte en met zijn vuist haar overal op haar lijf sloeg.
Op 13 oktober 2021 verklaarde [zoon verdachte] echter dat hij die dag beneden zat en zijn zusje [dochter verdachte] hard hoorde schreeuwen, waarna hij naar boven is gegaan en toen zag dat [dochter verdachte] huilde. Zij zou toen ook blauwe plekken op haar been hebben, waardoor [zoon verdachte] wist dat verdachte [dochter verdachte] heeft geslagen en geschopt. Hier verklaart [zoon verdachte] dus niet dat hij de mishandeling heeft waargenomen, maar dat hij er vanuit is gegaan gelet op het huilen van [dochter verdachte] en de bij haar waargenomen blauwe plekken.
Deze verklaring van [zoon verdachte] is dus innerlijk tegenstrijdig met zijn eerdere verklaring dat hij de mishandeling heeft gezien. Daarnaast komt de eerste door hem afgelegde verklaring niet overeen met de verklaring van [dochter verdachte] zelf. Immers, [dochter verdachte] verklaart over één schop en één vuistslag op het achterhoofd, terwijl [zoon verdachte] verklaart over meerdere vuistslagen overal op het lichaam. De rechtbank acht het daarom aannemelijker dat [zoon verdachte] pas naar boven is gekomen toen hij [dochter verdachte] hard hoorde schreeuwen en niet gezien heeft wat er daadwerkelijk is gebeurd.
De voor verdachte belastende verklaringen van [echtgenote verdachte] en van [zoon verdachte] zal de rechtbank dan ook niet gebruiken als bewijsmiddelen.
Verdachte heeft het opzettelijk slaan of schoppen van [dochter verdachte] ontkend. Wat resteert is dan de verklaring van [dochter verdachte] dat verdachte haar heeft mishandeld. Naast die verklaring ontbreken andere wettige bewijsmiddelen ter ondersteuning. Zo is er geen medische verklaring of een foto van het ontstane letsel in het dossier aanwezig.
Op grond van dit alles zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(feit 2 van parketnummer 02/277902-21)
omstreeks 13 augustus 2019 te [adres] [zoon verdachte] (zijnde zijn zoon) heeft mishandeld door die [zoon verdachte] voornoemd op zijn neus te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op basis van een bewezenverklaring van alle feiten aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur met aftrek van voorarrest naar rato van twee uur per dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [echtgenote verdachte] en een locatieverbod voor het [adres] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt bij een bewezenverklaring van één of meer van de ten laste gelegde feiten er rekening mee te houden dat:
  • verdachte een blanco strafblad heeft;
  • verdachte zich sinds het reclasseringstoezicht aan de voorwaarden heeft gehouden;
  • het door het gezin van verdachte naar voren gebrachte problematische alcoholmisbruik bij verdachte niet aannemelijk is geworden;
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben voor zijn baan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn toen 17-jarige zoon [zoon verdachte] op 12 augustus 2019 thuis mishandeld door hem met zijn vuist op zijn neus te slaan. [zoon verdachte] liep daardoor een flinke bloedneus op en is bij de Spoedeisende Hulp behandeld, waar een zwelling van de neusbrug en drukgevoeligheid van de neus werd waargenomen. Een neusfractuur werd ten tijde van die behandeling niet uitgesloten.
Er is sprake van huiselijk geweld. Een vader dient zijn kind te beschermen tegen kwade bedoelingen van een ander en niet zelf de uitvoerder van die kwade bedoelingen te zijn.
De wetgever heeft niet voor niets het mishandelen van naaste verwanten als strafverzwarend aangemerkt. Een kind dat in een afhankelijkheidsrelatie verkeert dient immers in het bijzonder te worden beschermd.
Als uitgangspunt voor huiselijk geweld geldt dat geen geldboete wordt opgelegd.
Weliswaar kan worden gesteld dat het bewezenverklaarde een oud feit is, maar dit heeft te maken met de uitgebreide context waarin deze zaak is geplaatst. Dit feit geeft voor de rechtbank daarom geen aanleiding over te gaan tot het toepassen van strafkorting.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte overweegt de rechtbank dat hij een blanco strafblad heeft en voor deze zaak zeven dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Over verdachte is door de reclassering een voorlichtingsrapport uitgebracht, waarin een zorgelijk beeld wordt geschetst over de situatie van verdachte. Er zou sprake zijn van een gebrek aan probleeminzicht en problemen op het gebied van psychosociaal functioneren bij verdachte. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [echtgenote verdachte] .
Ook de rechtbank acht een gedeeltelijk voorwaardelijke straf passend en geboden als stok achter de deur. Echter, nu de rechtbank enkel tot een bewezenverklaring komt van de mishandeling van [zoon verdachte] , zal de rechtbank geen contactverbod opleggen met [echtgenote verdachte] . Verdachte wordt immers vrijgesproken van beide feiten die op haar betrekking hebben. Desondanks hoopt de rechtbank dat verdachte in de toekomst op een normale manier contact zal onderhouden met [echtgenote verdachte] nu zij gezamenlijk ouders zijn van drie kinderen en de echtscheiding nog moet worden afgewikkeld. Ook verwacht de rechtbank dat hij zich in het kader van de afwikkeling van de scheiding laat begeleiden door (een) professional(s), nu de rechtbank wel is gebleken dat het contact tussen verdachte en [echtgenote verdachte] vaak niet op een respectvolle en fatsoenlijke manier is verlopen.
Alles overziend acht de rechtbank een taakstraf van 40 uur (met aftrek van het voorarrest naar rato van 2 uur per dag) waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

[echtgenote verdachte]
De benadeelde partij [echtgenote verdachte] vordert een schadevergoeding van € 1.200,= voor de feiten 1 en 3 van parketnummer 02/277902-21.
Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[zoon verdachte]
De benadeelde partij [zoon verdachte] vordert een immateriële schadevergoeding van € 650,= voor feit 2 van parketnummer 02/277902-21.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 250,=, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten van de dagvaarding met parketnummer 02/277902-21 en van het feit onder de dagvaarding met parketnummer 02/168226-21;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 02/277902-21 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

mishandeling, terwijl het feit is begaan tegen zijn kind;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
[echtgenote verdachte]
- verklaart de benadeelde partij [echtgenote verdachte] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [echtgenote verdachte] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[zoon verdachte]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon verdachte] van € 250,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon verdachte] voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [zoon verdachte] (feit 2 van parketnummer 02/277902-21), € 250,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2022.
Mr. Speekenbrink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.