ECLI:NL:RBZWB:2022:6894

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
395973 HO RK 22/185
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. de Kroon
  • mr. de Vos
  • mr. de Bruijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkondiging afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet in het kader van een openbare akkoordprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2022 een beschikking gegeven in het kader van een rekestprocedure, waarin een afkoelingsperiode werd afgekondigd op verzoek van de verzoekster. De verzoekster, handelend onder een handelsnaam, had op 24 maart 2022 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden, omdat zij trachtte een minnelijk akkoord te bereiken met haar schuldeisers. Tijdens de behandeling in raadkamer op 7 april 2022 zijn zowel de verzoekster als haar advocaat, mr. D.W.L. Cloots, en de schuldeisers gehoord. De rechtbank heeft de verzoekster in de gelegenheid gesteld om financiële stukken aan te leveren, waarop de schuldeisers konden reageren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een toestand verkeert waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij haar schulden niet kan betalen. De rechtbank oordeelde dat de afkoelingsperiode noodzakelijk is voor het kunnen voortzetten van de onderneming en dat de belangen van de schuldeisers niet wezenlijk worden geschaad. De rechtbank heeft het verzoek tot afkondiging van de afkoelingsperiode toegewezen, waarbij de bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen van de verzoekster gedurende deze periode werd geschorst. De afkoelingsperiode is ingegaan op 25 april 2022 en duurt tot 1 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Insolventies - meervoudige kamer
afkondigen afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet (Fw)
rekestnummer: 395973 HO RK 22/185
uitspraakdatum: 25 april 2022
beschikking op het ingekomen verzoek ex artikel 376 Fw, met bijlagen, van
[verzoekster],
handelend onder naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonadres] ,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. D.W.L. Cloots.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 24 maart 2022 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie
gedeponeerd, waarbij ze heeft gekozen voor een openbare akkoordprocedure.
1.2.
[verzoekster] heeft tevens op 24 maart 2022 verzocht een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw af te kondigen voor een periode van vier maanden.
1.3.
Het verzoek is door middel van een videoverbinding behandeld in raadkamer van deze rechtbank van 7 april 2022. Daarbij zijn gehoord [verzoekster] en mr. D.W.L. Cloots, beiden voornoemd, en de heren [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] , schuldeisers (hierna: [schuldeiser 1] respectievelijk [schuldeiser 2] ).
1.4.
Naar aanleiding van de behandeling in raadkamer heeft de rechtbank [verzoekster] in de gelegenheid gesteld alsnog financiële stukken aan de rechtbank te doen toekomen. Daarbij heeft de rechtbank mr. J-M.F. Honders, advocaat van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] , in de gelegenheid gesteld om na ontvangst van genoemde stukken daarop zijn reactie aan de rechtbank toe te zenden.
1.5.
Mr. D.W.L. Cloots heeft bij e-mailbericht van 8 april 2022 de financiële stukken van [verzoekster] aan de rechtbank en in kopie aan mr. J.M.F. Honders toegezonden.
1.6.
Bij e-mailbericht van 13 april 2022 heeft mr. J.M.F. Honders zijn reactie op de door mr. Cloots overgelegde financiële stukken toegezonden.
1.7.
Bij e-mailbericht van 19 april 2022 heeft mr. D.W.L. Cloots de rechtbank nadere (financiële) stukken overgelegd.
1.8.
De rechtbank heeft de van mr. D.W.L. Cloots op 19 april 2022 ontvangen stukken op 20 april 2022 toegezonden naar mr. J.M.F. Honders en hem in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, van welke gelegenheid mr. J.M.F. Honders geen gebruik heeft gemaakt.

2.Het verzoek

2.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan tot het afkondigen van een afkoelingsperiode. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
2.2.
[verzoekster] heeft getracht met haar schuldeisers een minnelijk akkoord te bereiken. Tijdens het minnelijk traject hebben twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] , aangegeven daar niet mee akkoord te gaan en hebben een verzoek ingediend tot faillietverklaring van [verzoekster] , gedateerd 21 februari 2022. Om het akkoord te kunnen bereiken en tijdens de voorbereiding daarvan en de onderhandelingen daarover haar onderneming te kunnen voortzetten, is, gelet op het ingediende faillissementsverzoek, een afkoelingsperiode wenselijk, aldus [verzoekster] .
2.3.
Volgens [verzoekster] worden de gezamenlijke schuldeisers door de afkoelingsperiode niet
wezenlijk in hun belangen geschaad, omdat zij meer gebaat zijn bij een afkoelingsperiode teneinde een akkoord tot stand te brengen dan bij een faillissement.

3.De beoordeling

3.1.
Het onderhavige verzoek is gegrond op de tweede afdeling van titel IV van de Faillissementswet
(homologatie van een onderhands akkoord). Het verzoek ziet op het afkondigen van een
afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw. Voorafgaande aan het verzoek is er ter griffie een startverklaring
als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw gedeponeerd.
Rechtsmacht
3.2.
Blijkens de gedeponeerde startverklaring en het verzoekschrift tot homologatie van een akkoord kiest [verzoekster] voor een openbare akkoordprocedure. Of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om verzoeken als het onderhavige in behandeling te nemen wordt in artikel 369 lid 7 Fw bepaald:
a. op grond van de in artikel 5, derde lid genoemde verordening voor zover het verzoeken betreft die worden ingediend in het kader van een openbare akkoordprocedure buiten faillissement en de genoemde verordening van toepassing is, dan wel
b. artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.3.
Voor toepassing van de in artikel 5 lid 3 Fw genoemde verordening (hierna: de Insolventieverordening) is vereist dat sprake is van een collectieve insolventieprocedure als boedel in artikel 1 lid 1 van de Insolventieverordening en zoals opgesomd in bijlage A bij die verordening. De Wet Homologatie Onderhands Akkoord staat (nog) niet in deze bijlage vermeld, zodat de Insolventieverordening niet van toepassing is op onderhavig verzoek. De Rechtsmacht dient daarom te worden ontleend aan artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [verzoekster] is woonachtig in [woonplaats] . Hieruit volgt dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, en dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, relatief bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
3.4.
De openbare akkoordprocedure en de bevoegdheid van de rechtbank liggen hiermee voor de volledige duur van de akkoordprocedure vast.
3.5.
Voorts wijst de rechtbank [verzoekster] er op dat zij ingevolge artikel 370 lid 4 Fw de griffier van de rechtbank Den Haag onverwijld dient te verzoeken in de registers, bedoeld in de artikelen 19 en 19a Fw, en de Staatscourant melding te maken van de gegevens, bedoeld in artikel 24 van de Insolventieverordening.
Afkoelingsperiode
3.6.
Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode dient verband te houden met een
(voorgenomen) akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. Het aanbieden van een dergelijk akkoord
staat open voor een schuldenaar die verkeert in een toestand waarin het redelijkerwijs aannemelijk is
dat hij met het betalen van zijn schulden niet zal kunnen voortgaan. Op basis van hetgeen [verzoekster] ter
zitting heeft aangevoerd en de nadien door haar verstrekte informatie, acht de rechtbank het
voorshands genoegzaam aannemelijk dat daarvan in dit geval sprake is.
3.7.
Indien er (nog) geen herstructureringsdeskundige als bedoeld in artikel 371 Fw is benoemd, is –
naast het deponeren van een startverklaring – voor het kunnen verzoeken van het afkondigen van een
afkoelingsperiode vereist dat ofwel een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw is aangeboden
ofwel wordt toegezegd dat dit binnen twee maanden zal gebeuren. [verzoekster] zegt in haar
verzoekschrift toe het akkoord binnen de termijn van twee maanden te zullen aanbieden, zodat aan dit
vereiste is voldaan.
Noodzaak afkoelingsperiode
3.8.
Artikel 376 lid 4 Fw bepaalt dat het verzoek wordt toegewezen indien summierlijk blijkt dat
- dit noodzakelijk is voor het kunnen blijven voortzetten van de onderneming tijdens de
voorbereiding van en onderhandelingen over het akkoord en
- redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers met een afkoelingsperiode gediend zijn en derden met bevoegdheid tot verhaal op of opeising van goederen niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze eisen is voldaan. [verzoekster] heeft immers aannemelijk gemaakt dat er een concreet plan zal worden opgesteld dat, indien dit succesvol kan worden uitgevoerd, tot een beter resultaat voor de schuldeisers leidt dan het alternatief van een faillissement. Dit zal echter enkel het geval kunnen zijn wanneer [verzoekster] gedurende de voorbereiding van en onderhandeling over het aan te bieden akkoord de onderneming kan voortzetten en schuldeisers zich niet kunnen verhalen op goederen die tot haar vermogen behoren of zich in haar macht bevinden. Dit is ook waar het verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode op is gericht. Voor zover nu kan worden overzien, worden de schuldeisers door een afkoelingsperiode niet wezenlijk in hun belangen geschaad. Daar komt bij dat [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] , die hebben aangegeven vooralsnog niet in te stemmen met het akkoord, instemmen met de door [verzoekster] verzochte afkoelingsperiode. Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode zal dan ook worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
kondigt een afkoelingsperiode af als bedoeld in artikel 376 Fw voor de periode tot 1 juli 2022,
ingaande 25 april 2022, die inhoudt
- dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen die tot het vermogen van [verzoekster] behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van [verzoekster] bevinden, gedurende de periode tot 1 juli 2022 niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat een akkoord wordt aangeboden;
- dat de behandeling van een verzoek tot verlening van een surséance van betaling, een eigen aangifte of een door een schuldeiser jegens [verzoekster] ingediend verzoek tot faillietverklaring, wordt geschorst.
Deze beschikking is gegeven door mr. de Kroon, voorzitter, mr. de Vos en mr. de
Bruijn, rechters, en in aanwezigheid van Schipper-Heijmans, griffier, door mr. de Kroon
in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.