ECLI:NL:RBZWB:2022:6876

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
02-012016-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen; vrijspraak van te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel; oplegging gevangenisstraf en TBS met verpleging

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 januari 2022 in Geersdijk opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, waardoor een auto en de woning van zijn stiefvader en moeder gedeeltelijk zijn verbrand. De officier van justitie achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er geen sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat er geen te duchten levensgevaar was, aangezien er op het moment van de brand niemand in de woning aanwezig was. Wel was er sprake van gemeen gevaar voor goederen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meer of anders ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis en zwakbegaafdheid. Gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling, heeft de rechtbank een TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd. Daarnaast is er een gevangenisstraf van 308 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank concludeerde dat een zorgmachtiging geen reëel alternatief was voor de TBS-maatregel, gezien de ernst van het feit en de noodzaak voor langdurige behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/012016-22
vonnis van de meervoudige kamer van 18 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC)Vught,
te 5263 NT Vught, Lunettenlaan 501,
raadsman mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 november 2022, waarbij de officier van justitie mr. T. Kint en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht waarbij levensgevaar en gevaar voor goederen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaringen, de bevindingen van de politie en de verklaringen van verdachte direct na het incident.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Allereerst wordt opgemerkt dat de brandstichting aan de woning niet is voltooid. Er blijkt niet uit het dossier dat de woning daadwerkelijk heeft vlamgevat en daarnaast heeft geen aantasting van de woning plaatsgevonden. Voor wat betreft de brandstichting aan de auto wordt opgemerkt dat dit een ongeluk was. Er is om die reden geen sprake van voorwaardelijk opzet; verdachte heeft de kans dat de auto vlam zou vatten niet bewust aanvaard. Subsidiair wordt aangevoerd dat geen sprake is van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat op het tijdstip van de brand mensen thuis waren en dit was voor verdachte ook niet voorzienbaar.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat op 15 januari 2022 voor de woning van de moeder en stiefvader van verdachte in Geersdijk een personenauto deels door brand is verwoest en dat ook deuren van de woning brandschade hebben opgelopen. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij op 15 januari 2022 vanuit een jerrycan benzine tegen deuren van de woning heeft gegoten en daarna heeft aangestoken met een aansteker. Volgens verdachte om te kijken of het zou lukken de verf af te branden, omdat hij zijn moeder en stiefvader vaker helpt met klusjes en de deuren rot waren. Daarna is er per ongeluk meer benzine op het vuur terecht gekomen door de bewegingen die hij maakte met de jerrycan in zijn hand, omdat hij schrok van een man die hem plotseling aansprak. Die benzine is volgens verdachte ook naar een voorwiel van de auto voor de woning gelopen.
De rechtbank schuift zowel het “klusscenario” als het “ongelukscenario” als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank heef geen reden te twijfelen aan de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die - zakelijk weergegeven - hebben verklaard dat verdachte de inhoud van de jerrycan op vlammen bij de deuren gooide waardoor deze oplaaiden en er hoge vlammen ontstonden en ook de personenauto voor de woning vlam vatte. Zij hoorden verdachte daarbij zeggen dat hij nog een schuld te vereffenen had. Ook getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij een schuld te vereffenen had. [getuige 3] heeft daaraan voorafgaand verdachte horen zeggen dat hij dacht dat er vergif door zijn eten was gedaan door zijn stiefvader. Verdachte zelf heeft in zijn tweede politieverhoor verklaard dat hij helemaal klaar was met het vergiftigen van het eten dat hij kreeg.
Gelet op de hiervoor beschreven handelingen en uitlatingen van verdachte kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte vol opzet had op het stichten van brand. Vast staat dat door die brand de auto gedeeltelijk is verbrand. Op foto 4 op pagina 14 van het dossier neemt de rechtbank brandschade aan deuren van de woning waar, wat past bij het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2022 van [naam brigadier] dat de brandweer ook de brand aan de woning heeft geblust. Het is weliswaar geringe brandschade, maar voldoende om te concluderen dat de woning gedeeltelijk is verbrand. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. In de woning was ten tijde van de brand niemand aanwezig en evenmin is op basis van het dossier vast te stellen dat dat bij omliggende woningen wel het geval was. Er is wel sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen. De gevoerde bewijsverweren behoeven geen nadere bespreking gelet op deze bewijsoverweging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 januari 2022 te Geersdijk, gemeente Noord-Beveland opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan een auto, merk Peugeot en een woning, gelegen aan [adres] te Geersdijk gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning en de daarin
aanwezige inboedel/goederen en voor die auto en voor zich in die auto bevindende goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 308 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij aan verdachte op te leggen een TBS-maatregel met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de noodzaak voor het opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging ontbreekt en dat het beoogde doel kan worden gewaarborgd door de ambtshalve oplegging van een zorgmachtiging. Daarnaast verzoekt de raadsman om aan verdachte, indien aan hem een maatregel wordt opgelegd, niet ook nog een gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair verzoekt de raadsman ten aanzien van de straf geen gevangenisstraf op te leggen langer dan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 15 januari 2022 brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, waardoor een personenauto en de woning van zijn stiefvader en moeder gedeeltelijk verbrand zijn. Een aantal buurtbewoners hebben het voorval zien gebeuren. De rechtbank kan zich voorstellen dat zij, en de stiefvader en moeder van verdachte, erg geschrokken zijn van het feit dat er in hun nabije omgeving brand werd gesticht. De rechtbank overweegt dat brandstichting ook in zijn algemeenheid zorgt voor grote onrust in de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich zeer snel kan verspreiden indien niet tijdig wordt geblust. Dat er naast het gevaar voor goederen geen ernstigere schade is ontstaan, zoals levensgevaar, is niet te danken aan het handelen van verdachte. De rechtbank rekent hem dit feit dan ook zwaar aan.
De rechtbank heeft bij haar oordeel acht geslagen op de inhoud van de over verdachte opgemaakte rapportages. Uit de dubbelrapportage van [Gz-psycholoog] en [psychiater] van 4 september 2022 maakt de rechtbank op dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een psychotische stoornis waarbij sprake is van paranoïde waanbeleving en een persoonlijkheidsstoornis cluster-B met voornamelijk antisociale en narcistische trekken. Ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit was sprake van deze persoonlijkheidsproblematiek, zwakbegaafdheid en zeer waarschijnlijk ook van een psychotisch toestandsbeeld. Het wordt aannemelijk geacht dat de psychotische belevingen van verdachte in aanloop tot en ten tijde van de bewezen verklaarde feiten van invloed zijn geweest op zijn keuzes en gedragingen. Omdat verdachte zelf tijdens het persoonlijkheidsonderzoek andere scenario’s schetst over het delict en het niet mogelijk is geweest om stil te staan bij zijn psychotische belevingen op dat moment, is het voor de deskundigen niet mogelijk om een uitspraak te doen over de precieze mate van beïnvloeding van zijn gedrag en keuzes door de psychotische belevingen en/of de invloed van zijn lage intelligentie en persoonlijkheid, en kan er dan ook geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekenbaarheid. Dat er sprake is geweest van doorwerking wordt evenwel zeer waarschijnlijk geacht. Ondanks het feit dat over de toerekenbaarheid van verdachte niet (volledig) kan worden gerapporteerd zal de rechtbank niettemin op grond van bovenstaande informatie, in combinatie met de informatie vanuit de aangifte van [aangever] , het verhoor van verdachte (van 16 januari 2022) en de getuigenverklaring van [getuige 3] over de geestestoestand en uitspraken van verdachte ten tijde van het plegen van het feit, verdachte voor dit feit als verminderd toerekenbaar beschouwen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke afdoening in de zin van een straf en/of maatregel passend en geboden is en daarbij het meest recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Uit de rapportage van de deskundigen blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De deskundigen stellen dat er een behandelindicatie is, zowel vanuit forensisch-psychiatrisch perspectief als vanuit zorgoogpunt. Bij verdachte is echter geen sprake van probleembesef en hij stelt zich zorgmijdend op. Behandeling is alleen mogelijk op een gedwongen en klinische basis, in een forensische setting. De belangrijkste doelstelling die bij een behandeling allereerst moet worden gehanteerd is het bereiken en bestendigen van een stabiele geestestoestand bij verdachte, door middel van het verblijven in een zeer gestructureerde en overzichtelijke omgeving, het regelmatige gebruik van anti-psychotische medicatie en tevens het streven naar reductie van stress ten gevolge van dakloosheid en structuurloosheid. Daarnaast moet worden ingezet op het doen toenemen van ziekte-inzicht/probleembesef door psycho-educatie en wordt een behandeling voor zijn persoonlijkheidsproblematiek aangeraden. Uiteindelijk zal ook een resocialisatieproces (eventueel richting beschermd wonen) aan de orde komen, wanneer het recidiverisico afdoende is verminderd door de behandeling. De deskundigen zien geen andere mogelijkheid dan de oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Een behandeling in een forensisch psychiatrische setting in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke strafdeel dan wel een behandeling in een forensisch psychiatrische setting in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden zijn niet te realiseren.
In het advies van de reclassering van 8 september 2022 wordt daarnaast vermeld dat zij, voordat werd gerapporteerd door de deskundigen, al geen mogelijkheden meer zagen om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s bij verdachte te beperken. De reclassering sluit zich aan bij de conclusie van de deskundigen; ook zij zien geen andere mogelijkheid dan de oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor oplegging van een TBS-maatregel, zoals genoemd in artikel 37a Wetboek van Strafrecht (Sr), wordt voldaan. De rechtbank overweegt hiertoe dat er sprake is van een ernstig strafbaar feit (te weten brandstichting met gemeen gevaar voor goederen), waarop een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld, dat bij verdachte sprake is van een complexe psychiatrische stoornis, een verstandelijke beperking en persoonlijkheidsproblematiek. Tot slot wordt behandeling noodzakelijk geacht, niet alleen vanuit zorgoogpunt, maar vooral vanuit forensisch psychiatrisch perspectief, om het recidiverisico te verminderen. Dit betekent dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de TBS-maatregel eist.
Gelet op de inhoud van de dubbelrapportage, ten aanzien van de hoogte van het recidiverisico (hoog) bij verdachte, de aard en ernst van het feit en zijn strafblad, is de rechtbank van oordeel dat een TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is, omdat alleen deze maatregel voldoende borging biedt ten aanzien van de noodzakelijke duur en de aard van de benodigde zorg.
De rechtbank is van oordeel dat een opname op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in het kader van een zorgmachtiging in deze zaak geen reëel alternatief is voor een TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een zorgmachtiging in eerste instantie slechts voor een half jaar kan worden afgegeven. Weliswaar is daarna een nieuwe zorgmachtiging juridisch mogelijk, maar er bestaat onvoldoende zekerheid dat na een half jaar opnieuw, aaneengesloten, een zorgmachtiging zal worden afgegeven. Ook het noodzakelijk geachte (langdurige) toezicht en de geleidelijke resocialisatie is via een zorgmachtiging niet te realiseren. De meest doorslaggevende reden is echter dat een behandeling in het kader van de Wvggz enkel is gericht op stabilisatie van de stoornis en niet op de vermindering van het aanwezige recidiverisico bij verdachte, waardoor de maatschappij niet afdoende zal worden beschermd.
Nu de TBS-maatregel wordt opgelegd voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, gaat de totale duur van de maatregel terbeschikkingstelling een periode van vier jaar niet te boven, omdat het misdrijf niet gericht is tegen of een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Naast de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 308 dagen, met aftrek van voorarrest noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de (voorziene) impact die het feit op de betrokkene/samenleving heeft gehad anderzijds. Voorts is rekening gehouden met het belang van verdachte en de maatschappij dat de behandeling van verdachte zo snel mogelijk zal kunnen aanvangen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 308 (driehonderdacht) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 november 2022.
De voorzitter en mr. J.F.C. Janssen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.