ECLI:NL:RBZWB:2022:6875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
02-001426-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen teweegbrengen van ontploffing bij woning verbalisant

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een ontploffing bij de woning van een verbalisant. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 november 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, heeft de verdenking gepresenteerd, die inhoudt dat de verdachte samen met anderen opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt door vuurwerk op een auto te gooien, wat levensgevaar en gevaar voor goederen met zich meebracht.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie werd ontvankelijk verklaard in de vervolging. Tijdens de beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende direct bewijs was om de verdachte te koppelen aan de ontploffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was ten tijde van de ontploffing, en dat de indirecte bewijzen niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, en de benadeelde partij, de verbalisant, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. G.H. Nomes als voorzitter, en is openbaar gemaakt op 18 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/001426-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Grave,
te 5361 ME Grave, Muntlaan 1,
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 november 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. I.M. Peters en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuurwerk op een auto te gooien dan wel te plaatsen, waarbij levensgevaar en gevaar voor goederen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit samen en in vereniging met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van direct bewijs voor het ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het eindproces-verbaal kan wettig en overtuigend bewezen worden dat op 9 april 2020 rond 01:00:00 uur in Vlissingen opzettelijk een ontploffing teweeg is gebracht door een aangestoken Cobra 8 te gooien of te plaatsen op de auto van [verbalisant] , die geparkeerd stond onder de carport van de woning [adres 1] . De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden verdachte, al dan niet in vereniging met een of meer anderen, de pleger van dat strafbare feit is geweest. De rechtbank is van oordeel dat het wettig bewijs daarvoor ontbreekt gelet op het volgende.
Er is geen direct tactisch en/of technisch bewijs dat verdachte op de plaats delict plaatst ten tijde van de ontploffing of hem koppelt aan de gebruikte Cobra 8. Dat verdachte ongeveer tien minuten voor de ontploffing bij het [tankstation] aan de [straat] in Vlissingen van plaats wisselt met [medeverdachte] en als bestuurder wegrijdt met een Range Rover met [medeverdachte] als bijrijder heeft in dit verband geen directe bewijswaarde. Alleen al niet omdat nergens uit blijkt dat verdachte en [medeverdachte] vervolgens naar de woning van [verbalisant] zijn gereden. Dat [medeverdachte] bij vonnis van gelijke datum onder parketnummer 02/051209-21 wel veroordeeld wordt voor het (mede)plegen maakt dat niet anders. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Met name uit het door de officier van justitie aangehaalde encrochatverkeer tussen [medeverdachte] (“ [naam chat ID 1] ”) en “ [naam chat ID 2] ” op 8 en 9 april 2020 blijkt naar het oordeel van de rechtbank van de betrokkenheid van [medeverdachte] als degene die regelt dat de Cobra 8 die nacht tot ontploffing wordt gebracht. Om 23:45:40 uur bericht [medeverdachte] in dat verband aan “ [naam chat ID 2] ”: “Ik ga hem nu sturen”. De officier van justitie heeft dat in samenhang met eerdere berichten echter ten onrechte vertaald als dat [medeverdachte] kort voor de ontploffing aangeeft iemand te gaan halen voor de auto onder het afdakje, waarna [verdachte] wordt gezien in de auto bij [medeverdachte] . De letterlijke woorden van het bericht duiden er naar het oordeel van de rechtbank echter op dat [medeverdachte] iemand gaat sturen en niet halen. Dat het om een ander dan [medeverdachte] gaat wordt bevestigd door de reactie van “ [naam chat ID 2] ” om 23:47:43 uur: ”Ok zeg voorzichtig handschoen en capuchon”. [medeverdachte] bevestigt die opdracht van “ [naam chat ID 2] ” om 23:51:31 uur met:”Isgoed”.
De bestuurderswisseling bij het [tankstation] tussen [medeverdachte] en verdachte vindt vervolgens pas bijna een uur later plaats. Uit het dossier blijkt niet op welk eerder moment en waar verdachte is ingestapt bij [medeverdachte] . In de tussentijd kan [medeverdachte] ook met een of meer anderen een ontmoeting hebben gehad en die ander(en) hebben (aan)gestuurd om de ontploffing uit te voeren. Bovendien is op de op zitting getoonde beelden van de bestuurderswisseling en op de stills in het eindproces-verbaal te zien dat verdachte geen handschoenen draagt en aan zijn jack lijkt geen capuchon te zitten. Dat geldt overigens ook voor [medeverdachte] zelf. Tot slot is het verdachte die wegrijdt met de Range Rover en [medeverdachte] die dan op de bijrijdersstoel zit, wat minder voor de hand lijkt te liggen als verdachte de feitelijke actie bij de woning van [verbalisant] zou moeten gaan verrichten. Als daarna om ongeveer 01:00:00 uur de ontploffing plaatsvindt bij de woning van [verbalisant] , bericht [medeverdachte] pas om 01:08:01 aan “ [naam chat ID 2] ”: ”Geregeld”. Dat past in een scenario dat [medeverdachte] niet bij de ontploffing zelf was, maar van een ander gehoord heeft dat die is gelukt. Het is echter geen bewijs dat het verdachte is geweest die de Cobra 8 feitelijk heeft laten ontploffen of daar een rol in heeft gehad die als medeplegen kan worden aangemerkt.
Het door de officier van justitie aangehaalde indirect bewijs kan het gebrek aan direct bewijs niet compenseren. In een door verdachte op 1 januari 2020 om 00:09:33 uur met zijn gsm verstuurde foto van een Cobra 6 met de tekst “Ze zijn nog nie ready” ziet de rechtbank geen verband met de ontploffing op 9 april 2020. Integendeel, die foto is verstuurd negen minuten nadat normaal gesproken in de nacht van oud op nieuw het massaal afsteken van vuurwerk begint, inclusief (illegale) Cobra’s 6. Ook de op die gsm van verdachte aangetroffen notities van 18 maart 2020 met als titel “ [straatnaam] ” en als inhoud “ [straatnaam] [naam 1] [naam 2] [naam verbalisant] [woonwijk] moeder ” zeggen niets meer en minder dan dat verdachte aan [verbalisant] te koppelen namen en straatnamen heeft genoteerd. Waarom dat is gebeurd is niet uit die aantekeningen af te leiden en evenmin een verband met de ontploffing van 9 april 2020. Dat verdachte tot slot vanaf 10 april 2020 een aantal maal bij politiecollega’s van [verbalisant] heeft geïnformeerd naar [verbalisant] zegt ook niet dat hij enige betrokkenheid heeft gehad bij de ontploffing op 9 april 2020. [verbalisant] werkte indertijd als wijkagent ondermijning op het basisteam Walcheren en was als zodanig betrokken bij (regelmatige) controles van en acties op vele personen die hem dan ook in die hoedanigheid kenden, waaronder verdachte. Dat uit de vragen van verdachte afgeleid kan worden dat verdachte bekend was met de ontploffing bij de woning van [verbalisant] betekent niet dat hij daarbij actief betrokken was. Verdachte kan dat eenvoudigweg van anderen gehoord hebben. Temeer nu lokale media al op 9 april 2020 over de ontploffing hadden geschreven.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft (mede)gepleegd en zal hem dan ook vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [verbalisant] vordert een schadevergoeding van € 2.500,- voor dit feit.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [verbalisant] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [verbalisant] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. R.H.J. de Brouwer en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 november 2022.
Mr. De Brouwer en mr. Janssen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.