ECLI:NL:RBZWB:2022:6874

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
02-051209-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met vuurwerk, met gemeen gevaar voor goederen

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door vuurwerk op een auto van een verbalisant. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 november 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor een lagere straf of een taakstraf. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte samen met anderen opzettelijk een ontploffing had veroorzaakt, wat leidde tot gemeen gevaar voor de auto en de woning van de verbalisant. De rechtbank vond dat de daad een ernstige aanval op de rechtsstaat en de politie was, en dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in deze intimidatie. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, en moest hij € 2.500,- schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, de verbalisant. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een hoge straf ter bescherming van de rechtsorde en ter preventie van soortgelijke feiten in de toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/051209-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 november 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigd raadsman. De officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuurwerk op een auto te gooien dan wel te plaatsen, waarbij levensgevaar en gevaar voor goederen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit samen en in vereniging met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Er wordt vrijspraak gevorderd voor het ten laste gelegde levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van direct bewijs voor het ten laste gelegde feit. Verder kan niet worden vastgesteld dat het chat ID “ [naam chat ID 1] ” daadwerkelijk verdachte betreft en dat door de ontploffing levensgevaar dan wel gevaar voor lichamelijk letsel te duchten was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van het eindproces-verbaal kan wettig en overtuigend bewezen worden dat op 9 april 2020 rond 01:00:00 uur in Vlissingen opzettelijk een ontploffing teweeg is gebracht door een aangestoken Cobra 8 te gooien of te plaatsen op de auto van [verbalisant] , die geparkeerd stond onder de carport van de woning [adres] . De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. In het proces-verbaal met betrekking tot het forensisch onderzoek van de plaats delict wordt gerelateerd dat er gevaar voor personen te duchten was geweest als er, op het moment van afsteken, zich een persoon in de directe omgeving van de ontploffing had bevonden. De rechtbank acht niet voorzienbaar dat dit het geval was, nu het vuurwerk in de nachtelijke uren, buiten, onder de carport, is afgestoken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, al dan niet in vereniging met een of meer anderen, de pleger van dat strafbare feit is geweest.
De rechtbank overweegt dat uit het encrochatverkeer tussen de gebruikers met chat ID’s “ [naam chat ID 1] ” en “ [naam chat ID 2] ” op 8 en 9 april 2020 blijkt van de betrokkenheid van “ [naam chat ID 1] ” als degene die regelt dat de Cobra 8 die nacht tot ontploffing wordt gebracht. Om 23:45:40 uur bericht “ [naam chat ID 1] ” in dat verband aan “ [naam chat ID 2] ”: “Ik ga hem nu sturen”. De officier van justitie heeft dat in samenhang met eerdere berichten echter ten onrechte vertaald als dat “ [naam chat ID 1] ” kort voor de ontploffing aangeeft iemand te gaan halen voor de auto onder het afdakje. De letterlijke woorden van het bericht duiden er naar het oordeel van de rechtbank echter op dat “ [naam chat ID 1] ” iemand gaat sturen en niet halen. Dat het om een ander dan “ [naam chat ID 1] ” gaat wordt bevestigd door de reactie van “ [naam chat ID 2] ” om 23:47:43 uur: ”Ok zeg voorzichtig handschoen en capuchon”. “ [naam chat ID 1] ” bevestigt die opdracht van “ [naam chat ID 2] ” vervolgens om 23:51:31 uur met: ”Isgoed”. “ [naam chat ID 1] ” stuurt vervolgens om 01:08:01 uur en 08:01:22 uur naar “ [naam chat ID 2] ” en de gebruiker met chat ID “ [naam chat ID 3] ” respectievelijk “geregeld” en “ [naam 1] auto geregeld”. “ [naam chat ID 2] ” stuurt om 12:18:02 naar “ [naam chat ID 3] ” dat hij het geld op moet halen voor de Cobra omdat ‘het’ vannacht is gedaan. “ [naam chat ID 3] ” reageert hierop met dat hij het al heeft gehoord. De rechtbank gaat er vanuit dat zowel “ [naam chat ID 2] ” als “ [naam chat ID 3] ” van “ [naam chat ID 1] ” hebben gehoord van de ontploffing bij de auto van [verbalisant] . Later die dag, rond 18:35 uur, worden er nog een aantal berichten van “ [naam chat ID 1] ” aan “ [naam chat ID 2] ” gestuurd. In deze berichten wordt gesproken over dat ‘het’ op HVZeeland staat en dat ‘ze’ zoveel moeite doen omdat het nu om een agent gaat. De rechtbank gaat er van uit dat ook deze berichten over de ontploffing van de cobra 8 bij de auto van [verbalisant] gaan en dat “ [naam chat ID 1] ” op dat moment reeds daderkennis had. Op de site van HVZeeland stond namelijk niet dat het om een verbalisant zou gaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen “ [naam chat ID 1] ”, “ [naam chat ID 2] ” en de persoon die de Cobra 8 daadwerkelijk gegooid of geplaatst heeft op de auto van [verbalisant] . Daarbij heeft “ [naam chat ID 1] ” een significante bijdrage gehad als onmisbare tussenpersoon, nu hij degene is die de daadwerkelijke uitvoerder direct heeft aangestuurd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die berichten heeft verstuurd met het encrochataccount met chat ID “ [naam chat ID 1] ”. Verdachte heeft hier geen verklaring over afgelegd. In het dossier bevinden zich enkele processen-verbaal met daarin identificerende gegevens waarmee verdachte aan het encrochataccount met chat ID “ [naam chat ID 1] ” uit het Pretty Good Privacy toestel met i-meinummer eindigend op [nummerreeks] (hierna: de PGP) wordt gekoppeld. Zo gaat het over het met spoed nodig hebben van een zwarte Range Rover Evoque, omdat “ [naam chat ID 1] ” schade heeft gereden aan die van zijn zus. De zus van verdachte beschikte ten tijde van het feit over een zwarte Range Rover Evoque. Uit berichten die [medeverdachte] vervolgens naar [naam 2] stuurt blijkt dat hij tegen haar verteld dat zijn vriend schade heeft gereden aan een Range. Als [naam 2] vraagt om wie het gaat antwoordt hij dat het om het broertje van [naam zus verdachte] gaat. De rechtbank stelt vast dat de zus van verdachte [naam zus verdachte] heet. De identificatie heeft echter niet slechts plaatsgevonden door middel van het koppelen van, al dan niet algemene, data aan de persoon van verdachte. De identificatie is tevens verankerd door een koppeling die is gemaakt tussen de reisbewegingen van de PGP en de auto van het merk Renault, type Clio voorzien van het [kenteken] . De auto en de PGP hebben meermaals dezelfde reisbewegingen gemaakt. Verdachte is daarnaast meerdere keren door de politie gecontroleerd toen hij in de desbetreffende auto reed. De auto staat ook mede op zijn naam. Bovendien straalt de PGP in de periode 14 november 2019 tot en met 14 mei 2020 het meest de zendmast in [straatnaam] aan, te weten 138 keer. Dit betreft een zendmast vlakbij het adres van verdachte. Daarnaast stralen de PGP en het toestel met het [telefoonnummer] (telefoonnummer waarvan abonnement op naam van verdachte staat) veelal op dezelfde data en ongeveer op gelijke tijdstippen op telecomzendmasten in dezelfde omgeving aan. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat verdachte de gebruiker was van encrochataccount met chat ID “ [naam chat ID 1] ” en dat hij de zich in het dossier bevindende berichten met betrekking tot dit account heeft verstuurd en ontvangen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
omstreeks 8 april 2020 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (aangestoken) Cobra 8
op de auto van [verbalisant] te gooien, althans plaatsen, welke auto geparkeerd stond onder de carport van de woning [adres] , en daarvan gemeen gevaar voor die auto en carport en woning te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de officier van justitie verzochte strafeis veel te hoog is. Er was geen sprake van levensgevaar. De raadsman verwijst naar de straffen die in de zaken met betrekking tot nieuwjaarsrellen zijn opgelegd. Er wordt verzocht om een taakstraf, dan wel een veel kortere gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het, in de nachtelijke uren, opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing door een Cobra 8 te gooien of te plaatsen op de auto van [verbalisant] , terwijl deze auto geparkeerd stond dichtbij diens woning waarin hij op dat moment met zijn gezin lag te slapen. Een woning is bij uitstek een plek waarin je je veilig hoort te voelen en de rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte en de mededaders er met hun handelen voor wilde zorgen dat [verbalisant] angst aangejaagd werd. [verbalisant] heeft dit, zoals ook blijkt uit de vordering die is ingediend, als erg intimiderend ervaren. Hij was werkzaam als wijkagent ondermijning bij het basisteam Walcheren en heeft in die hoedanigheid meermaals contact gehad met verdachte. Door het bewezen verklaarde feit heeft [verbalisant] zich genoodzaakt gevoeld om te verhuizen. [verbalisant] en zijn gezin voelde zich niet meer veilig in hun woning. Hij heeft zich daarnaast gedwongen gevoeld om van functie te wisselen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze buitengewoon grove en intimiderende daad niet anders worden gezien dan als bedoeld om de bij de politie Zeeland-West-Brabant werkende medewerkers angst aan te jagen en het hen moeilijk te maken hun werk onbevangen en zo goed mogelijk te kunnen doen. Daarmee is deze daad een aanval op de politie, zijnde een belangrijke en onmisbare organisatie in de bestrijding van criminaliteit. De politie staat voor rechtshandhaving, draagt bij aan de rechtsorde en daarmee is het feit ook een aanval op de rechtsstaat. De rechtbank rekent het verdachte bijzonder zwaar aan dat hij hierin een belangrijke rol heeft gespeeld. Hierop moet worden gereageerd met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de strafmaat kent de rechtbank ook belangrijke betekenis toe aan het strafdoel generale preventie.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook wordt rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de bedoeling die verdachte en de mededaders daarmee hadden. De rechtbank acht een substantieel hogere straf op zijn plaats en zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [verbalisant] vordert een schadevergoeding van € 2.500,-.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Bij de begroting van de immateriële schade in deze zaak houdt de rechtbank met name rekening met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden, zoals deze zijn benoemd bij de strafmaatbepalende factoren en met de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,- ter zake van immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf de dag waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 9 april 2020. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu verdachte het feit met anderen heeft gepleegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant] van € 2.500,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant] € 2.500,- te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 374,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. R.H.J. de Brouwer en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 november 2022.
Mr. De Brouwer en mr. Janssen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.