Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die op 3 december 2021 als verdachte was aangemerkt en op 1 december 2021 werd verdacht van het belemmeren van een ambtenaar in functie. De zaak tegen verzoeker werd op 16 december 2021 geseponeerd, maar verzoeker had kosten van rechtsbijstand gemaakt ter hoogte van € 1.210,00 en vroeg daarnaast een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor het indienen van het verzoekschrift.
Tijdens de behandeling van het verzoek op 5 april 2022 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. D.T. Stoof, was wel aanwezig. De officier van justitie stelde dat de verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had, aangezien hij recalcitrant was tijdens een politiecontrole en zich had onttrokken aan zijn aanhouding. De rechtbank overwoog dat de verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daaropvolgende kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten had. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank wees het verzoek tot toekenning van een vergoeding af, evenals het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift. Deze beslissing werd genomen door rechter R.P. Broeders in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde dag.