ECLI:NL:RBZWB:2022:6866

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
22-000435
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift schadevergoeding ex artikel 530 Sv

Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die op 3 december 2021 als verdachte was aangemerkt en op 1 december 2021 werd verdacht van het belemmeren van een ambtenaar in functie. De zaak tegen verzoeker werd op 16 december 2021 geseponeerd, maar verzoeker had kosten van rechtsbijstand gemaakt ter hoogte van € 1.210,00 en vroeg daarnaast een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor het indienen van het verzoekschrift.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 5 april 2022 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. D.T. Stoof, was wel aanwezig. De officier van justitie stelde dat de verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had, aangezien hij recalcitrant was tijdens een politiecontrole en zich had onttrokken aan zijn aanhouding. De rechtbank overwoog dat de verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daaropvolgende kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten had. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen.

De rechtbank wees het verzoek tot toekenning van een vergoeding af, evenals het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift. Deze beslissing werd genomen door rechter R.P. Broeders in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/336565-21
rk-nummer: 22-000435
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 6 januari 2022, in de zaak:
[verzoeker],
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. D.T. Stoof, Spinveld 12, 4815 HS Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.210,00, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 16 december 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 5 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. D.T. Stoof als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 3 december 2021 als verdachte is aangemerkt en ook zo is verhoord op het politiebureau te Oosterhout. Verzoeker werd verdacht van het op 1 december 2021 belemmeren van een ambtenaar op een heterdaad situatie. Op 16 december 2021 is de zaak tegen verzoeker geseponeerd. Verzoeker heeft kosten van rechtsbijstand moeten maken ter hoogte van
€ 1.210,00. Verzoeker heeft de verdenking steevast ontkent en heeft de strafrechtelijke vervolging niet aan zichzelf te wijten gehad. Voorts vraagt verzoeker de forfaitaire vergoeding aangaande het opstellen, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift ad € 680,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker is geseponeerd omdat verzoeker door het feit of gevolgen getroffen is. Het betrof een beleidssepot. Volgens de officier van justitie heeft verzoeker de strafrechtelijke verdenking en de daarbij behorende kosten aan zichzelf te wijten gehad. Verzoeker is op 1 november 2021 staande gehouden in zijn voertuig nu dit voertuig voorkwam ter zake de Opiumwet, er zaten nog drie (andere) inzittenden in de auto. Uit het proces-verbaal blijkt dat verzoeker zeer recalcitrant naar de politie was, verzoeker hield geen afstand, was onfatsoenlijk en respectloos. Verzoeker zou vervolgens zijn aangehouden, ware het niet dat verzoeker de benen nam. Verzoeker heeft zich aan de aanhouding weten te onttrekken en ook het gebruik van pepperspray weerhield verzoeker niet de vlucht te staken. Gelet op het voorgaande is de officier van justitie van oordeel dat het verzoek afgewezen dient te worden.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop volgende kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten heeft gehad. Uit het voor de raadkamer beschikbare dossier en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat verzoeker tijdens een controle staande is gehouden omdat het voertuig voorkwam ter zake van vermoede overtredingen van de Opiumwet. Verzoeker was bestuurder van de auto en reageerde recalcitrant. Op het moment dat verzoeker zou worden aangehouden onttrok verzoeker zich aan zijn aanhouding, geraakte hij in een worsteling met de politie en sloeg hij op de vlucht nadat hij werd gepepperd. Gelet hierop acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toe te kennen ten laste van Staatskas.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 19 april 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).