ECLI:NL:RBZWB:2022:6865

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
22-003240 en 22-003241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding in verband met inverzekeringstelling en rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2022 uitspraak gedaan op verzoekschriften tot schadevergoeding van een verzoeker die in verzekering is gesteld. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.M.J. Joris, heeft verzocht om een schadevergoeding van de Staat voor immateriële schade en vermogensschade als gevolg van zijn inverzekeringstelling van 26 tot 27 juli 2021. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De officier van justitie, mr. K. Pieters, heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek gedeeltelijk kan worden toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 260,00 voor de inverzekeringstelling, € 129,04 voor vermogensschade, en € 2.481,83 voor kosten van rechtsbijstand, alsook € 680,00 voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer. De totale schadevergoeding bedraagt € 3.161,83. De rechtbank heeft het verzoek voor het overige afgewezen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-234051-21
rk-nummers: 22-003240 en 22-003241
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.M.J. Joris, Molenstraat 10 te 4701 JS Roosendaal.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 129,04, voor vergoeding van vermogensschade;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 3.491,24, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 6 januari 2022;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 22 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. K. Pieters en mr. A.M.J. Joris als gemachtigd advocaat gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling van 26 juli 2021 tot en met 27 juli 2021. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 260,00. Verzoeker stelt daarnaast vermogensschade te hebben geleden, bestaande uit acht uren aan gederfde inkomsten wegens opgenomen verlofuren à € 16,13 per uur. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding van in totaal € 129,04 toe te kennen. Voorts wordt verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 3.491,24 te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek gedeeltelijk kan worden toegewezen. Hiertoe is aangevoerd dat de verzochte kosten wegens immateriële schade ten gevolge van de inverzekeringstelling, de kosten voor rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding kunnen worden toegewezen. De verzochte kosten wegens schade in verband met gederfde inkomsten dienen echter te worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat uit het verzoekschrift blijkt dat er sprake is van acht opgenomen verlofuren. Hierdoor is er geen sprake van inkomstenverlies, maar van verlies van verlofuren. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bij de forfaitaire vergoeding voor de ondergane inverzekeringstelling al rekening is gehouden met financiële compensatie in dit kader.
In raadkamer heeft de officier van justitie het eerder ingenomen standpunt omtrent de kosten voor rechtsbijstand gewijzigd. De officier van justitie heeft verzocht het bedrag aan kosten voor rechtsbijstand te matigen tot een bedrag welke de rechtbank billijk acht. Er zijn twee uren gerekend voor het indienen van het verzoek tot sepot. Daarnaast zijn er, in vergelijking met andere zaken, te veel uren gerekend voor de voorbereiding van een zaak die niet aan de rechter is voorgelegd. De advocaat had ook de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie kunnen afwachten. Voor het overige is gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij het verzoekschrift. Ter onderbouwing van de verzochte vergoeding wegens opgenomen verlofuren is aangevoerd dat verzoeker de nacht voor de inverzekeringstelling heeft gewerkt. De eerste dag van de inverzekeringstelling was een geplande rustdag en de tweede dag van de inverzekeringstelling heeft verzoeker verlof dienen op te nemen. Ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand heeft de advocaat aangevoerd dat er een procesdossier van 136 pagina’s voorhanden was en dat verzoeker een map met aanvullende stukken heeft verstrekt aan de politie. Op basis van voornoemde stukken, die in het kader van adequate rechtsbijstand in zijn volledigheid bestudeerd diende te worden, is een brief van 4 pagina’s met daarin het verzoek tot sepot opgesteld voor de zaaksofficier van justitie. De gedeclareerde tijd van een half uur bespreking met cliënt op 3 februari jl. ging over het opstellen van onderhavig verzoekschrift en de ondertekening daarvan.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank overweegt dat zij niet beschikt over de stukken omtrent de inverzekeringstelling van verzoeker. Namens verzoeker is gesteld dat hij op 27 en 28 juli 2021 in verzekering heeft doorgebracht, hetgeen door de officier van justitie is bevestigd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verzoeker
twee dagen in verzekeringop het politiebureau heeft doorgebracht. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 260,00.
Ten aanzien van de verzochte kosten in verband met de acht opgenomen verlofuren is de rechtbank van oordeel dat sprake is van vermogensschade die op grond van artikel 533 Sv voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat met de overgelegde stukken bij het verzoekschrift in voldoende mate is onderbouwd dat verzoeker acht uren verlof heeft dienen op te nemen en dat hij zodoende vermogensschade heeft geleden. De rechtbank het gevorderde bedrag ter hoogte van
€ 129,04op gronden van billijkheid toe.
De rechtbank is van oordeel dat een gedeelte van het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank stelt vast dat op 27 oktober 2021 in totaal vijf uur is gedeclareerd ten behoeve van het verzoek tot sepot, namelijk drie uur aan studie dossier en twee uur aan het opstellen van het verzoek tot sepot. De rechtbank acht deze tijd bovenmatig, nu van de advocaat verondersteld mag worden dat hij op dat moment al enigszins bekend was met het procesdossier. De advocaat heeft immers ook verhoorbijstand verleend. De rechtbank zal ten aanzien van voornoemde vijf uur naar billijkheid twee uur toewijzen voor het bestuderen van het dossier en het opstellen van het verzoek tot sepot. Daarnaast heeft de advocaat in raadkamer te kennen gegeven dat de bespreking van een half uur met cliënt op 3 februari jl. ging over het opstellen van het verzoekschrift en de ondertekening daarvan. De rechtbank stelt vast dat deze kosten reeds worden vergoed bij de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften. Gelet op het voorgaande matigt de rechtbank het verzochte bedrag aan kosten rechtsbijstand met 3,5 uur. Het overige verzochte acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Zij zal dan ook een bedrag ter hoogte van
€ 2.481,83toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 389,04, bestaande uit:
- € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling; en
- € 129,04, voor vermogensschade;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 3.161,83, bestaande uit:
- € 2.481,83 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 3.550,87zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Beheer Derdengelden Van Asselt & Broere Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 6 mei 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).