ECLI:NL:RBZWB:2022:6862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21-013411 en 21-013412
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding na onterecht ondergane voorlopige hechtenis

Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een verzoeker die onterecht in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verzoeker, geboren in 1984, had op 3 april 2015 zijn broer proberen te beschermen tijdens een fysiek conflict, wat resulteerde in de dood van zijn broer. De verzoeker werd vervolgens zelf strafrechtelijk vervolgd, maar op 7 juli 2021 werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft in totaal 48 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 34 dagen onder beperkingen. De rechtbank heeft de verzoeker schadevergoeding toegewezen voor de onterecht ondergane hechtenis, immateriële schade, gederfde inkomsten en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op € 6.000,00 voor de onterecht ondergane hechtenis, € 1.500,00 voor immateriële schade, € 2.628,38 voor gederfde inkomsten, € 11.325,60 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift. In totaal werd een bedrag van € 12.005,60 toegewezen aan de verzoeker, met een afwijzing van het meer of anders verzochte. De beslissing is genomen door rechter R.P. Broeders in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/800238-15
rk-nummers: 21-013411 en 21-013412
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 6 september 2021, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1984,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.C.M.F. de Groen, Baronielaan 1, 4818 PA Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 6.000,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 5.000,00, voor vergoeding van immateriële schade;
  • € 2.628,38, voor gederfde inkomsten;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 11.325,60, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank waarbij verzoeker is ontslagen van alle rechtsvervolging;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 5 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. B.C.M.F. de Groen als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 3 april 2015 betrokken is geraakt in een fysiek geschil met derden waarbij, door een aanval van die derden, zijn broer, [naam broer verzoeker] is komen te overlijden. Verzoeker heeft ter bescherming van zijn broer, uit noodweer, tweemaal met een bijl in de richting van deze derde(n) uitgehaald. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van 7 juli 2021 is verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging. Er is geen hoger beroep ingesteld door de officier van justitie.
Verzoeker heeft schade geleden wegens onterecht ondergane voorlopige hechtenis en gederfde inkomsten gedurende zijn detentieperiode in voorlopige hechtenis. Verzoeker heeft in totaal 48 dagen in voorlopige hechtenis verbleven waarvan 34 dagen in beperking. Verzoeker heeft de voorlopige hechtenis als meer dan gemiddeld zwaar ervaren nu het de zeer bijzondere omstandigheid betrof dat verzoeker zijn broer tijdens het incident is verloren. Verzoeker werd hier gedurende de strafzaak voortdurend mee geconfronteerd. Zo heeft verzoeker de begrafenis van zijn broer niet bij kunnen wonen daar het hem niet toegestaan werd deze vanuit detentie bij te wonen. Verzoeker moet met het verdriet en de pijn leren leven. Het heeft de rouwverwerking van veroordeelde de afgelopen zes jaar ernstig verstoord zoals blijkt uit het reclasseringsrapport dat is betrokken bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Temeer nu verzoeker enkel handelde uit noodweer om zijn (zwaar) gewonde broer te hulp te schieten. Er is sprake van (ernstige) psychische schade. Voorts heeft de strafzaak de nodige media-aandacht gekregen hetgeen ook de nodige immateriële schade met zich heeft meegebracht. Verzoeker vraagt de rechtbank de schadevergoeding wegens onterecht ondergane hechtenis vast te stellen op € 6.000,00 en om de door verzoeker psychische en emotionele geleden schade vanwege deze vrijheidsbeneming vast te stellen op € 5.000,00. Daarnaast heeft verzoeker een bedrag van € 2.628,38 aan gederfde inkomsten geleden ter zake de door hem ondergane voorlopige hechtenis. Voorts heeft verzoeker de nodige kosten aan rechtsbijstand gehad gelet op de tegen hem gerezen strafrechtelijke verdenking ter hoogte van € 11.325,60. Ten slotte verzoekt verzoeker het forfait aangaande het opstellen, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift in raadkamer ter hoogte van € 680,00 toe te kennen. Verzoeker vraagt de rechtbank zijn verzoek geheel toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de kosten voor wat betreft de onterecht ondergane voorlopige hechtenis ter hoogte van € 6.000.00 kunnen worden toegewezen. Ook de door verzoeker verzochte gederfde inkomsten ter hoogte van € 2.628,38 kunnen worden toegewezen. Voor wat betreft de door verzoeker verzochte immateriële schade is de officier van justitie de mening toegedaan dat er geen enkele discussie bestaat over het feit dat verzoeker een verschrikkelijke periode achter de rug heeft. Dit heeft veel teweeg gebracht bij verzoeker en dat is nader onderbouwd wordt in de rapporten van de reclassering. De officier van justitie meent dat de psychische schade die verzoeker lijdt en heeft geleden deels toe te kennen zijn aan de onterecht ondergane voorlopige hechtenis en deels door factoren die daarbuiten zijn gelegen zoals het verlies van zijn broer en de langdurige onzekerheid omtrent de afdoening van de strafzaak tegen verzoeker. De officier van justitie stelt zich gelet daarop op het standpunt dat het verzochte bedrag sterk gematigd dient te worden en verzoekt de rechtbank in goede justitie een passend bedrag toe te wijzen ter zake de psychische schade die verzoeker heeft geleden onder zijn onterecht ondergane voorlopige hechtenis.
Voorts stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de door verzoeker gevraagde kosten aan professionele rechtsbijstand niet in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de door de advocaat overgelegde urendeclaratie blijkt dat er buitensporig veel contact is geweest tussen verzoeker en zijn advocaat. Dit wekt bij de officier van justitie de indruk dat verzoeker en zijn advocaat niet enkel contact hadden ten aanzien van de strafrechtelijke verdenking maar ook dat deze contacten (voor het merendeel) plaatsvonden om hulp en steun te bieden aan verzoeker gelet op hetgeen verzoeker is overkomen. De officier van justitie wordt in deze gedachten gesterkt door de brief van verzoeker aan het Openbaar Ministerie en de rechtbank waarin verzoeker een kreet om hulp slaakte en stelde dat de toenmalige raadsmannen hun afspraken steeds niet nakwamen. Daarbij merkt de officier van justitie op dat hij, in ieder geval, (bijzonder) weinig contact met de (opvolgend) advocaten van verzoeker heeft gehad die als zaaksgerelateerd kunnen worden beschouwd. De officier van justitie is dan ook de mening toegedaan dat de kosten van rechtsbijstand ten minste gehalveerd dienen te worden om voor toewijzing vatbaar te kunnen zijn.
Het forfaitaire bedrag van € 680,00 voor het opstellen, indienen en de behandeling van onderhavig verzoekschrift in raadkamer kan toegewezen worden.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft, in totaal,
48 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan zes dagen op het politiebureau en 42 dagen in het Huis van Bewaring waarvan, in totaal, 34 dagen met beperkingen. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 6.000,00.
Voor wat betreft de immateriële schade zijnde de psychische schade die verzoeker vraagt oordeelt de rechtbank als volgt.
Veroordeelde heeft tussen 3 april 2015 en 7 juli 2021 een verschrikkelijke tijd beleefd. Verzoeker heeft vergeefs toe moeten kijken hoe zijn broer van het leven werd beroofd en is vervolgens zelf onderwerp van strafrechtelijk onderzoek geworden terwijl verzoeker enkel de intentie heeft gehad zijn broer te ontzetten. De rechtbank heeft verzoeker daarom bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak ontslagen van alle rechtsvervolging. Het is nu aan de rechtbank om te beoordelen of verzoeker meer dan gebruikelijk is getroffen door de onterecht ondergane voorlopige hechtenis dan een ander.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gebruikelijk gehanteerde standaardbedrag voor wat betreft de onterecht ondergane voorlopige hechtenis in essentie al ziet op de psychische en emotionele schade die een gewezen verdachte oploopt gedurende de tijd die hij in voorlopige hechtenis doorbrengt.
Desondanks ziet de rechtbank aanleiding tot toekenning van een (hogere) vergoeding in afwijking van het gebruikelijk gehanteerde. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Verzoeker is op 3 april 2015 in verzekering gesteld nadat verzoeker zag hoe zijn broer het leven werd ontnomen en terwijl verzoeker dit probeerde te voorkomen. Wetende dat zijn broer, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, zou komen te overlijden zat verzoeker in voorlopige hechtenis met beperkingen. Voorts komt uit de stukken naar voren dat verzoeker geen verlof kreeg om bij de begrafenis van zijn broer aanwezig te zijn. De rechtbank oordeelt dat een deel van de bij verzoeker ontstane psychische schade is te wijten aan de periode die verzoeker onterecht in voorlopige hechtenis heeft verbleven terwijl verzoeker zijn emoties en verdriet een plaats had moeten kunnen geven in het rouwproces wat een dergelijk heftig incident met zich meebrengt, omringd door familie en geliefden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk en billijk om aan verzoeker een vergoeding ter hoogte van
€ 1.500,00toe te kennen. Het verzoek zal voor het overige worden afgewezen.
Ten aanzien van de verzochte kosten in verband met de gederfde inkomsten zoals gesteld door verzoeker is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van vermogensschade die op grond van artikel 533 Sv vergoed dient te worden. Die gederfde inkomsten zijn voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank wijst deze vermogensschade toe tot een bedrag van
€ 2.628,38.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 11.325,60is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor gelet op de aard, omvang en bijzondere achtergrond van de strafzaak. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 10.128,38, bestaande uit:
- € 6.000,00, voor onterecht ondergane hechtenis;
- € 1.500,00, aan immateriële schade; en
- € 2.628,38, voor gederfde inkomsten.
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 12.005,60, bestaande uit:
- € 11.325,60 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst het meer of anders verzochte af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 22.133,98zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Gimbrère International Advocaten, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”
Deze beslissing is op 19 april 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).