ECLI:NL:RBZWB:2022:686

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
C/02/379745 / FA RK 20-6387 en C/02/383958 / FA RK 21-1514
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van goudstukken/sieraden na huwelijk

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 25 augustus 2020 te Reimerswaal zijn getrouwd. De vrouw had op 3 december 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarop de man ook zelfstandig verzoeken indiende, waaronder de verdeling van goudstukken en sieraden die tijdens het huwelijksfeest aan hen waren geschonken. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 zijn beide partijen en hun advocaten verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie op 28 september 2020 feitelijk was verbroken, toen de vrouw de echtelijke woning verliet.

De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de goudstukken en sieraden zich bij de vrouw bevonden op de peildatum van 3 december 2020. De vrouw had betoogd dat de goudstukken al feitelijk waren verdeeld op 31 augustus 2020, maar de rechtbank vond haar onderbouwing niet overtuigend genoeg. De man had verzocht om de verdeling van de goudstukken, maar de rechtbank kon niet vaststellen waar deze zich bevonden op de peildatum. Daarom werd het verzoek van de man afgewezen. De rechtbank sprak de echtscheiding uit en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummers: C/02/379745 / FA RK 20-6387 (es) en C/02/383958 / FA RK 21-1514 (verdeling)
beschikking d.d. 10 februari 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N. Aydoğan-Kütük te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. B. Anik te Arnhem.
1. Procedure
1.1. De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoekschrift tot echtscheiding van de vrouw, ingekomen op 3 december 2020;
- het op 27 januari 2021 ontvangen verweerschrift van de man tevens inhoudende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- het op 25 februari 2021 ontvangen verweerschrift van de vrouw tegen de zelfstandige verzoeken;
- het formulier Verdelen en verrekenen van de man, ingediend op 15 april 2021;
- het F9-formulier van 22 april 2021 van mr. Aydoğan;
- het F9-formulier (met bijlagen) van 8 oktober 2021 van mr. Anik;
- het F9-formulier (met bijlagen) van 14 oktober 2021 van mr. Aydoğan;
- het faxbericht van 14 oktober 2021 van mr. Anik;
- het F9-formulier van 15 oktober 2021 van mr. Aydoğan.
1.2. Op 19 oktober 2021 heeft de rechtbank de zaak mondeling behandeld. Hierbij zijn verschenen partijen en hun advocaten.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd op 25 augustus 2020 te Reimerswaal.
2.2.
De man en de vrouw hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
De relatie tussen partijen is op 28 september 2020 feitelijk verbroken, omdat de vrouw op dat moment de echtelijke woning heeft verlaten.

3.Verzoek en verweer

3.1.
De vrouw verzoekt dat de rechtbank bij beschikking tussen partijen de echtscheiding uitspreekt.
3.2.
De man vraagt toewijzing van het verzoek tot echtscheiding. Voorts verzoekt de man bij wijze van zelfstandige verzoeken dat de rechtbank bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het huurrecht van de woning aan [adres] aan hem toekent;
2. de vrouw veroordeelt om binnen 3 dagen na deze beschikking aan de man te overhandigen de sleutel van de huurwoning van partijen en de afstandsbediening van de parkeergarage, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt,
3. de verzoeken van de man in de punten 9 tot en met 12 over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (de verlovingsring en de goudstukken/sieraden) toewijst.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Voorts vraagt zij de rechtbank te bepalen dat de man huurder zal zijn van de huurwoning aan [adres] , onder de voorwaarde dat de tenaamstelling van het huurcontract wordt gewijzigd en de naam van de vrouw verdwijnt uit het huurcontract.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Beoordeling

in de zaak met nummer C/02/379745 / FA RK 20-6387
Echtscheiding
4.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft de gestelde duurzaam ontwrichting van het huwelijk niet bestreden, zodat het daarop steunende verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
Huurrecht en afgifte sleutel huurwoning en afstandsbediening parkeergarage
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man inmiddels andere woonruimte heeft betrokken en dat het huurcontract van de voormalige echtelijke woning te [woonplaats] is beëindigd. De man heeft vervolgens zijn verzoeken met betrekking tot de huurwoning en de afgifte van de sleutel van de huurwoning en afstandsbediening van de parkeergarage ingetrokken. De ingetrokken verzoeken hoeven niet meer te worden beoordeeld. De rechtbank zal deze verzoeken afwijzen.
in de zaak met nummer C/02/383958 / FA RK 21-1514
Verdeling van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap
4.3.
Partijen wonen in Nederland, zij hebben (ook) de Nederlandse nationaliteit en zij zijn hier getrouwd. Dat betekent dat de Nederlandse rechter naar Nederlands recht bevoegd is om te oordelen over de huwelijksgoederengemeenschap die tussen partijen geldt. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
4.4.
Partijen zijn na 1 januari 2018 gehuwd en hebben geen huwelijkse voorwaarden gesloten, zodat tussen hen sprake is van een beperkte gemeenschap van goederen op grond van artikel 1:94 lid 2 BW.
Peildatum
De gemeenschap van goederen is ontbonden op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek, dus op 3 december 2020. Dat is ook de peildatum waarop moet worden vastgesteld wat de omvang van de gemeenschap is. Voor de waardering geldt - voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen - de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
De man stelt dat de volgende vermogensbestanddelen in de ontbonden gemeenschap vallen:
- de verlovingsring;
- de goudstukken/sieraden, die partijen tijdens het trouwfeest geschonken hebben gekregen, door hen ook het goud of de bruidsschat genoemd.
De verlovingsring
4.5.
De man heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de vrouw de verlovingsring aan hem afgeeft. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw de verlovingsring al aan de man heeft teruggegeven. Gelet hierop heeft de man geen belang meer bij zijn verzoek om afgifte van de ring. Dit brengt mee dat de rechtbank dat verzoek van de man zal afwijzen.
De bruidsschat
4.6.
De man verzoekt, zo begrijpt de rechtbank, de verdeling van de goudstukken/sieraden die tijdens het huwelijksfeest door beide familieleden van partijen aan partijen zijn geschonken. Volgens de man behoren de goudstukken/sieraden tot de huwelijksgemeenschap en dienen deze verdeeld te worden. De man wenst het goud wat door zijn familie is geschonken toebedeeld te krijgen en verzoekt hiervan afgifte. Het gaat volgens de man om:
- 4 armbanden van 30 gram met een totaalwaarde van € 6.240,--,
- 6 armbanden van 25 gram met een totaalwaarde van € 7.800,--,
- 21 goudmunten van 7 gram met een totaalwaarde van € 7.644,--,
- een ketting met een gouden muntstuk van 7 gram ter waarde van € 364,--,
- een ketting met 5 gouden muntstukken van 2 gram met een totaalwaarde van € 520,--,
- een set bestaande uit een ketting, een armband en oorbellen met een waarde van € 1.000,--.
Het goud wat door de familie van de vrouw is geschonken kan aan haar worden toegedeeld. De man stelt dat de vrouw al het aan partijen geschonken goud op 28 september 2020 heeft meegenomen. Hij verzoekt daarom om teruggave van het goud als hiervoor omschreven dan wel dat de vrouw wordt veroordeeld tot vergoeding van de waarde van het goud aan de man.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat partijen het erover eens zijn dat de goudstukken/sieraden die tijdens het huwelijksfeest aan partijen zijn geschonken in de beperkte gemeenschap van goederen zijn gevallen en in beginsel moeten worden verdeeld.
De man verzoekt de rechtbank op die grond de verdeling van de bruidsschat vast te stellen en afgifte van ‘zijn deel’. De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man en vraagt de rechtbank dit verzoek af te wijzen. Zij stelt dat partijen op 31 augustus 2020, kort na de huwelijkssluiting, de bruidsschat -feitelijk- al hebben verdeeld.
4.8.
De vrouw heeft zich daartoe aanvankelijk op het standpunt gesteld dat partijen op 31 augustus 2020 naar een kluis bij De Nederlandse Kluis zijn gegaan en een deel van het goud in de kluis hebben gelegd. Volgens de vrouw heeft de man het thuis gehouden deel van het goud gekregen, terwijl zij op 28 september 2020 haar deel van het goud dat, naar de rechtbank begrijpt, in de kluis was gelegd, heeft meegekregen. In de door haar overgelegde verklaring, alsmede ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat partijen op 31 augustus 2020 bij de moeder van de man al het goud hebben bekeken, waarna op papier is gezet door wiens familie (van de man of van de vrouw) de goudstukken/sieraden zijn geschonken. Volgens de vrouw waren partijen akkoord dat de verdeling aldus zou moeten plaatsvinden dat ieder kreeg toebedeeld wat door zijn of haar familie is geschonken. De vrouw heeft verder aangevoerd dat thuis bij de moeder van de man al het goud in een tas is gestopt, dat partijen dit op dezelfde dag, 31 augustus 2020, hebben meegenomen naar de kluis en dat bij de kluis de feitelijke verdeling van het goud heeft plaatsgevonden, in die zin dat het deel van de vrouw in de kluis is gezet en dat de man zijn deel heeft meegenomen. De vrouw heeft, tot slot, aangevoerd dat de man hierna de beide sleutels van de kluis aan haar heeft overhandigd.
4.9.
De man heeft de stelling van de vrouw dat partijen op 31 augustus 2020 overeenstemming hebben bereikt over de toedeling van de goudstukken/sieraden gemotiveerd bestreden. De man heeft daartoe aangevoerd dat partijen op 31 augustus 2020 al het aan hen geschonken goud bij zijn moeder thuis hebben opgehaald, in een tas hebben gestopt en in de daarvoor aangehouden kluis bij de Nederlandse Kluis hebben gezet. Van een feitelijke verdeling als door de vrouw gesteld, hetzij bij zijn moeder thuis, hetzij bij de kluis is geen sprake geweest; de volledige bruidsschat is op genoemde datum in de kluis gelegd, aldus de man.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in het licht van de betwisting door de man onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen op 31 augustus 2020 overeenstemming hadden bereikt over de toedeling van de aan hen geschonken goudstukken/sieraden aan de man en de vrouw, en de financiële consequenties die deze toedeling voor ieder van hen heeft (vergelijk HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279). De stellingen van de vrouw hieromtrent zijn door de man gemotiveerd bestreden en worden door de vrouw op geen enkele wijze onderbouwd. Zo is het papier waarop volgens de vrouw de afspraken omtrent de verdeling zijn genoteerd niet overgelegd, terwijl de vrouw evenmin verklaringen of andere bescheiden in het geding heeft gebracht waaruit de juistheid van haar stellingen kan worden afgeleid.
4.11.
Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de goudstukken/sieraden die partijen tijdens het huwelijksfeest geschonken hebben gekregen alsnog dienen te worden verdeeld voor zover zij op de peildatum, 3 december 2020, nog aanwezig waren. De rechtbank overweegt, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken, dat tussen partijen op zichzelf niet in geschil is dat aan de man kan worden toegedeeld de goudstukken/sieraden die door zijn familie zijn geschonken en aan de vrouw de goudstukken/sieraden die door haar familie zijn geschonken. Voorts heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de in het verzoek van de man opgenomen goudstukken/sieraden de goudstukken/sieraden betreffen die door zijn familie zijn geschonken.
4.12.
De rechtbank overweegt dat door partijen gesteld noch gebleken is dat de goudstukken/sieraden op de peildatum niet meer aanwezig waren. Partijen twisten evenwel over de vraag waar deze zaken zich bevinden. De man heeft gesteld dat de vrouw alle goudstukken/sieraden in haar bezit heeft, derhalve ook zijn deel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat partijen al het goud op 31 augustus 2020 samen hebben opgeborgen in de kluis, dat de vrouw beschikte over beide sleutels van de kluis en dat zij al het goud op 28 september 2020 na haar vertrek uit de echtelijke woning uit de kluis heeft gehaald en heeft meegenomen. Volgens de man waren de goudstukken/sieraden geen zaken voor dagelijks gebruik, reden waarom partijen het goud in de kluis hebben bewaard en niet thuis met risico op diefstal of inbraak. De vrouw heeft dit een en ander bestreden en zich op het standpunt gesteld dat de man de door hem verzochte -van zijn familie ontvangen- goudstukken/sieraden in zijn bezit heeft en dat zij enkel nog haar deel van de goudstukken/sieraden in haar bezit heeft. Zij heeft daartoe aangevoerd, naar de rechtbank hiervoor heeft overwogen, dat de man op 31 augustus 2020 nadat partijen samen de kluis hadden bezocht zijn deel van het goud heeft meegenomen. Volgens de vrouw heeft de man zijn sleutel van de kluis daarna aan haar gegeven, omdat hij die immers niet meer nodig had. Haar deel heeft zij op 28 september 2020 opgehaald uit de kluis.
4.13.
De rechtbank overweegt dat de standpunten van partijen omtrent de vraag waar de onderhavige sieraden/goudstukken zich bevinden lijnrecht tegenover elkaar staan. De man stelt dat alle sieraden/goudstukken zich bij de vrouw bevinden, hetgeen door de vrouw wordt betwist. De rechtbank acht hetgeen partijen ter onderbouwing van hun standpunt hebben aangevoerd niet zodanig meer of minder geloofwaardig dat aan het ene standpunt meer of minder gewicht moet worden toegekend dan aan het andere. Dat de vrouw haar lezing van wat er zich heeft afgespeeld in de loop van de procedure heeft gewijzigd/aangevuld acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Doorslaggevend is naar het oordeel van de rechtbank hetgeen zich heeft voorgedaan bij de kluis; zijn alle sieraden/goudstukken in de kluis gegaan (standpunt man), of is enkel ‘het deel van de vrouw’ in de kluis gegaan en heeft de man ‘zijn deel’ meegenomen (standpunt vrouw). De door de man overgelegde verklaringen van zijn moeder en zus kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende dienen ter onderbouwing van de stelling van de man, nu zij niets inhouden omtrent hetgeen er zich bij de kluis heeft afgespeeld en zij daarbij ook niet aanwezig waren. Enige nadere onderbouwing door partijen van de gang van zaken bij de kluis ontbreekt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat partijen ook niet in staat zijn hun standpunten nader te onderbouwen. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen waar de sieraden/goudstukken zich op de peildatum bevonden. De rechtbank kan derhalve evenmin vaststellen of de vrouw op de peildatum de door de man verzochte sieraden/goudstukken onder zich had. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de stelplicht en de bewijslast van de stelling dat de sieraden/goudstukken zich bij de vrouw bevinden op de man nu hij de verdeling/afgifte ervan verlangt. Waar uit het vorengaande volgt dat de man zijn stelling, in het licht van de betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd, dient het verzoek van de man dan ook te worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in de zaken met nummers C/02/379745 / FA RK 20-6387 en C/02/383958 / FA RK 21-1514
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op 25 augustus 2020 te Reimerswaal;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.P.J. Hopmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2022 in tegenwoordigheid van mr. M.E. Knops-Pijper, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.