Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikelen 29f, 530 en 533 Sv;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
- de correspondentie per e-mail van 19 en 20 april 2022.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 6 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, geboren in 1981, een verzoekschrift had ingediend op basis van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit verzoekschrift was ingediend ter griffie op 6 januari 2022, en betrof een verzoek om beëindiging van de strafzaak tegen hem, die verband hield met een verdenking van mensenhandel. Verzoeker was op 30 december 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. Hij stelde dat er geen vervolging zou plaatsvinden en dat zijn voorlopige hechtenis onrechtmatig was. De advocaat van verzoeker voerde aan dat de zaak was geseponeerd, omdat uit het procesdossier bleek dat er geen sprake was van mensenhandel. Verzoeker vroeg om een schadevergoeding van € 390,00 voor immateriële schade als gevolg van zijn drie dagen durende inverzekeringstelling.
De officier van justitie, mr. K. Pieters, heeft in de raadkamer verklaard dat de verzoekschriften nog niet beoordeeld konden worden, omdat het onderzoek tegen verzoeker nog liep. Hij stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verzoekschriften niet door verzoeker zelf waren ondertekend. Subsidiair werd aangevoerd dat het verzoekschrift ex artikel 29f Sv afgewezen moest worden, omdat er nog geen vervolgingsbeslissing was genomen. De rechtbank oordeelde dat de verzoekschriften niet door verzoeker waren ondertekend en dat de wetgever geen mogelijkheid tot vertegenwoordiging had voorzien in deze context. Verzoeker was niet in raadkamer verschenen en had niet verklaard de verzoeken als het zijne te beschouwen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoekschriften.
De beslissing werd op 6 mei 2022 gegeven door rechter R.P. Broeders, in tegenwoordigheid van griffier M. van Grinsven, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.