ECLI:NL:RBZWB:2022:6858

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
22-005033 (art. 29f Sv), 22-000441 en 22-000442 (art. 530/533 Sv)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid verzoekschrift ex artikel 29f Sv in strafzaak

Op 6 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, geboren in 1981, een verzoekschrift had ingediend op basis van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit verzoekschrift was ingediend ter griffie op 6 januari 2022, en betrof een verzoek om beëindiging van de strafzaak tegen hem, die verband hield met een verdenking van mensenhandel. Verzoeker was op 30 december 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. Hij stelde dat er geen vervolging zou plaatsvinden en dat zijn voorlopige hechtenis onrechtmatig was. De advocaat van verzoeker voerde aan dat de zaak was geseponeerd, omdat uit het procesdossier bleek dat er geen sprake was van mensenhandel. Verzoeker vroeg om een schadevergoeding van € 390,00 voor immateriële schade als gevolg van zijn drie dagen durende inverzekeringstelling.

De officier van justitie, mr. K. Pieters, heeft in de raadkamer verklaard dat de verzoekschriften nog niet beoordeeld konden worden, omdat het onderzoek tegen verzoeker nog liep. Hij stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verzoekschriften niet door verzoeker zelf waren ondertekend. Subsidiair werd aangevoerd dat het verzoekschrift ex artikel 29f Sv afgewezen moest worden, omdat er nog geen vervolgingsbeslissing was genomen. De rechtbank oordeelde dat de verzoekschriften niet door verzoeker waren ondertekend en dat de wetgever geen mogelijkheid tot vertegenwoordiging had voorzien in deze context. Verzoeker was niet in raadkamer verschenen en had niet verklaard de verzoeken als het zijne te beschouwen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoekschriften.

De beslissing werd op 6 mei 2022 gegeven door rechter R.P. Broeders, in tegenwoordigheid van griffier M. van Grinsven, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-000994-22
rk-nummers: 22-005033 (art. 29f Sv), 22-000441 en 22-000442 (art. 530/533 Sv)
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 29f (voorheen 36) van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 6 januari 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A. Petrescu, Postbus 71917 te 1008 EC Amsterdam.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift ex artikelen 29f, 530 en 533 Sv;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de correspondentie per e-mail van 19 en 20 april 2022.
Op 22 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie mr. K. Pieters gehoord.
Verzoeker en de advocaat van verzoeker zijn behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 30 december 2021 is aangehouden en in verzekering is gesteld terzake de verdenking van mensenhandel. Verzoeker vermoedt dat in deze zaak geen vervolging zal gaan plaatsvinden en dat de voorlopige hechtenis onrechtmatig is. Verzocht wordt daarom de strafzaak tegen hem beëindigd te verklaren.
Bij nadere correspondentie per e-mail heeft de advocaat zich op het standpunt gesteld dat de zaak tegen verzoeker met betrekking tot de verdenking van mensenhandel is geseponeerd door de mededeling in het procesdossier dat na onderzoek is gebleken dat van mensenhandel geen sprake is.
Als de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr, wordt verzocht om verzoeker een schadevergoeding ex artikel 530 en 533 Sv toe te kennen. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane – drie dagen – inverzekeringstelling. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 390,00, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.
De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven dat de verzoekschriften nog niet beoordeeld kan worden, nu het onderzoek tegen verdachte [verzoeker] nog loopt.
In raadkamer heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat de verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de verzoekschriften, nu deze niet zijn ondertekend door verzoeker zelf. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift ex artikel 29f Sv dient te worden afgewezen. Er is immers nog geen vervolgingsbeslissing genomen terzake de verdenking mensenhandel. De enkele heenzending van verzoeker is geen vervolgingsbeslissing. Daarnaast is aangevoerd dat aan de opmerking van een verbalisant of er al dan niet sprake is van bewijs, geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden toegekend. De termijn waarop de vervolging is aangevangen is voorts zo kort dat niet kan worden gezegd dat sprake is van een dusdanige vertraging dat het Openbaar Ministerie haar vervolgingsrecht heeft verspeeld. De verwachting is dat de zaak binnen enkele weken wordt beoordeeld. Verzoeker wordt in ieder geval vervolgd wegens de verdenking dat hij seks heeft gehad met een minderjarige.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen.
De rechtbank constateert dat de verzoekschriften niet door verzoeker zijn ondertekend.
Noch in de artikelen 29f, 530 of 533 Sv noch elders in het Wetboek van Strafvordering is in indiening van een verzoekschrift door een gemachtigde uitdrukkelijk voorzien, zodat aangenomen moet worden dat de wetgever van vertegenwoordiging te dezen niet heeft willen weten. Dit volgt ook uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen en heeft zodoende niet in raadkamer verklaard de verzoeken als het zijne te beschouwen. Daarnaast is de raadsvrouw op 14 maart 2022 gewezen op het ontbreken van de ondertekening door verzoeker. De rechtbank constateert dat daarop geen herstel is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoekschriften.

3.De beslissing

De rechtbank
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is op 6 mei 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2022.