ECLI:NL:RBZWB:2022:6848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21-019770 en 21-019771
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard in strafzaak

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een gewezen verdachte, ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend ter compensatie van schade die de verzoeker zou hebben geleden door onterecht van zijn vrijheid te zijn beroofd tijdens twee dagdelen in 2017. De verzoeker vroeg een schadevergoeding van € 260,00 voor de ondergane inverzekeringstelling en € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

Tijdens de zitting op 8 april 2022 zijn de verzoeker, de officier van justitie en de gemachtigde advocaat van de verzoeker gehoord. De officier van justitie stelde dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de strafzaak tegen de verzoeker nog niet was geëindigd. De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 533 Sv, een verzoek om schadevergoeding alleen kan worden ingediend als de strafzaak is beëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Aangezien de verzoeker een dagvaarding had ontvangen om voor de politierechter te verschijnen, was de strafzaak nog niet beëindigd.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoekschrift, omdat er geen sprake was van beëindiging van de strafzaak. De beslissing werd genomen door rechter R.J.H. Goossens, in aanwezigheid van griffiers mr. A. Luijten en J. van ‘t Westende. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/340001-21
rk-nummers: 21-019770 en 21-019771
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 17 december 2021, in de zaak:
[verzoeker]wonende te [woonplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. drs. J.P. de Man, Jagersbosstraat 8, 5240 AD Rosmalen

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 260,00, € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 dan wel € 680,00 zijnde de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift in raadkamer;
 de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 8 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, verzoeker en mr. drs. J.P. de Man als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker gedurende twee dagdelen op 13 april 2017 en 1 december 2017 onterecht van zijn vrijheid is beroofd. In beide gevallen is er geen sprake geweest van een feitelijke inverzekeringstelling. Verzoeker is echter gedurende lange tijd op het politiebureau verhoord. Gelet hierop verzoekt verzoeker een bedrag van € 260,00 voor beide dagen die verzoeker op het politiebureau heeft moeten spenderen. Ten slotte vraagt verzoeker het forfait terzake het opstellen, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift in raadkamer ter hoogte van € 680,00. Verzoeker vraagt de rechtbank zijn verzoek toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoekschrift. Hoewel verzoeker een verzoek tot beëindiging van zijn strafzaak heeft ingediend op grond van artikel 29f Sv zal verzoeker worden gedagvaard om voor de politierechter te verschijnen. De strafzaak is aldus niet geëindigd.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden alsmede in de kosten van een raadsman.
In deze doet zich het geval voor dat de strafzaak tegen verzoeker niet is geëindigd. Verzoeker heeft een dagvaarding ontvangen waarin hij wordt opgeroepen voor de politierechter te verschijnen. De rechtbank merkt daarbij op dat verzoeker tevens een verzoekschrift ex artikel 29f Sv heeft ingediend met het verzoek de tegen hem gerezen strafrechtelijke vervolging te beëindigen. Dit verzoek is bij separate beschikking onder rekestnummer 21-019769 door de rechtbank afgewezen gelet op voornoemde feiten en omstandigheden.
Nu van beëindiging van de onderhavige strafzaak tegen verzoeker geen sprake is dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoekschrift.

3.De beslissing

De rechtbank;
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift.
Deze beslissing is op 22 april 2022 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Luijten en J. van ‘t Westende, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2022.
De griffier J. van ’t Westende is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).