ECLI:NL:RBZWB:2022:6835

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
22-001295 en 22-001296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding aan verzoeker wegens ondergane inverzekeringstelling en kosten van verzoekschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2022 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding vroeg wegens ondergane inverzekeringstelling en kosten van de indiening van verzoekschriften. De verzoeker, geboren in 2002, had op 16 november 2019 inverzekeringstelling ondergaan en was op 3 november 2021 geconfronteerd met een beleidssepot van het Openbaar Ministerie. De verzoeker stelde immateriële schade te hebben geleden en vroeg om een vergoeding van € 650,00 voor de schade door de inverzekeringstelling, alsook een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de kosten van de verzoekschriften.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 22 april 2022 zijn de officier van justitie en de gemachtigd advocaat van de verzoeker gehoord. De officier van justitie had aanvankelijk bezwaar tegen de vergoeding, maar wijzigde zijn standpunt en refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overwoog dat de verzoeker, gezien zijn minderjarigheid en de omstandigheden waaronder hij was aangetroffen, een kwetsbare verdachte was. De rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzochte schadevergoeding toe te kennen, ondanks het beleidssepot.

De rechtbank heeft uiteindelijk de verzoeken tot schadevergoeding toegewezen, waarbij € 650,00 werd toegekend voor de schade wegens de inverzekeringstelling en € 680,00 voor de kosten van de verzoekschriften, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 1.330,00. De beslissing is genomen door rechter R.P. Broeders en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-273695-19
rk-nummers: 22-001295 en 22-001296
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 18 januari 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. F.S. Baardman, Kruisstraat 307 te 3581 GK Utrecht.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 650,00, € 650,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 3 november 2021;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 16 november 2019 in verzekering is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 22 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. K. Pieters en mr. J.P.W. Nijboer als gemachtigd waarnemend advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem op 3 november 2021 is geseponeerd. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling van 16 tot en met 20 november 2019. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 650,00, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat de verzochte kosten wegens immateriële schade ten gevolge van de ondergane inverzekeringstelling dienen te worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat de zaak niet is geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs, maar omdat het Openbaar Ministerie het niet opportuun achtte verdere vervolging in te stellen omdat verzoeker zelf door het gebeurde of de gevolgen ervan was getroffen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat onder deze omstandigheden de billijkheid zich tegen toekenning van de schadevergoeding verzet. Gelet op dit standpunt dient ook de verzochte forfaitaire vergoeding te worden afgewezen.
De advocaat heeft in raadkamer gepersisteerd bij het ingediende verzoekschrift. In aanvulling daarop is aangevoerd dat hij de destijds minderjarige verzoeker vanaf het begin heeft bijgestaan. Het ging om een zeer ernstige zaak. Verzoeker en zijn broertje hebben tegen een tante door wie zij zijn opgevangen verteld wat zij hebben meegemaakt, waarna de politie is ingeschakeld. Verzoeker is in eerste instantie als getuige gehoord. Enige tijd later is hij als verdachte aangemerkt. Hij is al die tijd blijven verklaren wat hij heeft meegemaakt. Hij heeft ook plekken waar gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden aangewezen aan de politie. Op enig moment heeft verzoeker zich wel beroepen op zijn verschoningsrecht ten aanzien van zijn moeder, maar dit betrof een van de laatste verklaringen. Na vijf dagen inverzekeringstelling is hij heengezonden, waarna het in principe wachten was op een sepotbeslissing. De verklaringen van verzoeker en zijn broertje hebben een cruciale rol gespeeld in het onderzoek. Daarnaast is van belang dat verzoeker niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan. De handelingen omtrent het wegmaken van het lijk zijn verricht onder dwang van de hoofdverdachte. Hoewel het in onderhavige procedure niet de bedoeling is het bewijs inhoudelijk te toetsen, valt verzoeker strafrechtelijk gezien geen verwijt te maken. Het is ondenkbaar dat een officier van justitie zou hebben besloten verzoeker strafrechtelijk te vervolgen. Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming bleek ook dat er sprake was van een cognitieve beperking. De advocaat stelt zich gelet op het voorgaande op het standpunt dat er, ondanks dat er sprake is van een beleidssepot, gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte vergoeding toe te kennen.
Desgevraagd heeft de advocaat in raadkamer verklaard dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de grond waaronder de zaak is geseponeerd. Verzoeker was opgelucht dat de zaak geseponeerd was.
De officier van justitie heeft in raadkamer het eerder ingenomen standpunt gewijzigd en zich ten aanzien van de hoogte van de toe te kennen vergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft aangevoerd dat, ondanks dat het in beginsel goed te verdedigen is dat in het geval van een beleidssepot geen vergoeding van schade wegens ondergaan voorarrest dient te volgen, de advocaat dusdanig bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd dat het goed voor te stellen is dat er ten aanzien van deze specifieke verzoeker in dit specifieke geval gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte vergoeding toe te kennen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het Openbaar Ministerie is op 3 november 2021 overgegaan tot een beleidssepot vanwege het feit dat verzoeker (reeds) zelf door het gebeurde of de gevolgen daarvan was getroffen. De rechtbank dient te beoordelen of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop gevolgde vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad, waardoor de kosten voor schade wegens ondergane voorlopige hechtenis voor zijn risico moeten blijven.
De rechtbank overweegt dat zij enkel beschikt over het bevel inverzekeringstelling van 16 november 2019, maar niet over de stukken omtrent de verlenging van de inverzekeringstelling of de invrijheidstelling van verzoeker. Namens verzoeker is gesteld dat hij van 16 tot 20 november 2019 in verzekering heeft doorgebracht, hetgeen door de officier van justitie is bevestigd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verzoeker
vijf dagen in verzekeringop het politiebureau heeft doorgebracht. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI).
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Uit het raadkamerdossier en hetgeen er tijdens de raadkamerbehandeling naar voren is gebracht, maakt de rechtbank op dat verzoeker in eerste instantie als getuige is gehoord, maar op enig moment als verdachte is aangemerkt in het onderzoek genaamd “Galei”. Gedurende de verhoren heeft verzoeker meteen openheid van zaken gegeven en heeft verzoeker over de meest gruwelijke details verklaard. De latere hoofdverdachte is hiermee later geconfronteerd. Verzoeker was gelet op zijn minderjarigheid en de omstandigheden waaronder hij werd aangetroffen een (zeer) kwetsbare verdachte. De rechtbank begrijpt dat de zaak tegen verzoeker uiteindelijk is geseponeerd met de reden dat verzoeker door het gebeurde of de gevolgen daarvan is getroffen. Zo werd verzoeker onder erbarmelijke omstandigheden aangetroffen. Verzoeker was ernstig verwaarloosd en sliep samen met de (vuurwapen-gevaarlijke) hoofdverdachte in een auto. Verzoeker is getuige geweest van de gruwelijkheden omtrent de dood en de vermissing van het slachtoffer die zich hebben afgespeeld in onderzoek “Galei”. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gronden van billijkheid als bedoeld in artikel 534 Sv aanwezig zijn en ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de (gevraagde) vergoeding die conform de LOVS-uitgangspunten is. De rechtbank zal dan ook een bedrag toekennen van
€ 650,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 650,00, bestaande uit kosten voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.330,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Strafwerk Advocaten te Utrecht, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 6 mei 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).