4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/262594-21
Feit 1 en 2: dealen en aanwezig hebben van harddrugs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 8 april 2021 een drugsactie heeft plaatsgevonden. Tijdens een observatie door de politie is een overdracht waargenomen tussen [getuige] en een persoon in een Citroën. Verdachte was op dat moment de bestuurder van die Citroën. Kort na de overdracht is [getuige] aangehouden en zijn bij haar drugs aangetroffen. [getuige] heeft verklaard dat zij de drugs bij de bestuurder van de Citroën heeft gekocht en dat zij deze persoon al drie of vier keer heeft gezien in anderhalve maand tijd, waaruit de rechtbank begrijpt voor het kopen van drugs.
Verdachte is aangehouden en zijn mobiele telefoon is onderzocht. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte niet degene is geweest die de telefoon gebruikte, gelet op het feit dat de telefoon op de bestuurdersstoel is aangetroffen. Het verweer van de verdediging slaagt daarom niet. Uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat er drie keer contact is geweest met het telefoonnummer van [getuige] kort voor de aanhouding. In de telefoon zijn tevens berichten aangetroffen die duiden op het dealen van drugs. In de Citroën en in de onderbroek van verdachte zijn drugs aangetroffen. Deze drugs zijn getest door het NFI, waaruit blijkt dat het gaat om cocaïne en heroïne.
Gelet op alle bevindingen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte cocaïne en heroïne heeft gedeald en deze drugs ook opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Parketnummer 02/338269-21
Feit 1: voorhanden hebben van een vuurwapen en kogelpatronen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 18 mei 2021 bij verdachte in de auto een vuurwapen, met daarin zeven kogelpatronen, is aangetroffen. Het vuurwapen zat in een tasje, dat onder de benen van verdachte, tussen de pedalen en de bestuurdersstoel, lag. Het tasje was open.
Voor wat betreft het verweer dat sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van de auto overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van de verbalisant blijkt dat hij het tasje in de auto zag liggen, dit tasje naar zich heeft toegetrokken en toen direct het handvat van een vuurwapen in het tasje zag. Naar het oordeel van de rechtbank levert het naar zich toetrekken van een tasje door de verbalisant geen doorzoekingshandeling op. Doorzoeken betreft volgens vaste rechtspraak elke vorm van onderzoek die verder gaat dan het zoekend rondkijken, zoals het door verbalisanten openmaken van een tas. Daar is in dit geval geen sprake van. Het tasje stond al open en het tasje is door de verbalisant enkel verplaatst waarna het vuurwapen zichtbaar werd. Er is dus geen sprake van een doorzoeking en dus ook niet van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen is vereist dat verdachte over het vuurwapen kon beschikken en zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen. Gelet op de plek waar het vuurwapen is aangetroffen, namelijk onder verdachte zijn benen, kan het niet anders zijn dan dat verdachte de tas heeft gezien. De tas lag immers op een dusdanige plek in de auto dat op het moment dat verdachte tijdens het rijden abrupt zou remmen dit gevaarlijke situaties kan opleveren omdat de tas onder de pedalen zou kunnen schuiven. Voorts is het bedieningspaneel van het vuurwapen met een wattenstaafje bemonsterd en is dit monster onderzocht door het NFI. Dit onderzoek heeft een match opgeleverd met het DNA van verdachte. Het verweer van de verdediging dat het DNA van verdachte per toeval op het vuurwapen terecht is gekomen, wordt verworpen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het bedieningspaneel niet uit het tasje stak, waardoor het onaannemelijk is dat het DNA van verdachte per toeval op het bedieningspaneel van het vuurwapen terecht is gekomen.
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen en hier de beschikkingsmacht over heeft gehad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen met daarin de zeven kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Feit 2: voorhanden hebben knalpatronen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 20 mei 2021 in de woning aan het [adres] twaalf knalpatronen zijn aangetroffen. Verdachte had bij de fouillering een sleutelbos bij zich. Aan deze sleutelbos zat een elektronische sleutel die hoort bij de voornoemde woning. Uit het dossier blijkt dat verdachte deze woning in onderhuur heeft. Ook is in de woning post gevonden geadresseerd aan verdachte. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte woonachtig was aan het [adres] . Verdachte heeft derhalve de beschikkingsmacht gehad over de knalpatronen. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat deze knalpatronen passen op het vuurwapen dat bij verdachte in de auto is aangetroffen. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte twaalf knalpatronen voorhanden heeft gehad.
Feit 3 witwassen van € 15.030,00
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling voor witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Wanneer uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bij de beoordeling van het verwijt tegen verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat er geen direct bewijs voor een gronddelict aanwezig is. Daarom zal het hierboven omschreven toetsingskader worden gebruikt bij de beoordeling of sprake is van witwassen.
Vermoeden witwassen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 20 mei 2021 zijn verbalisanten de woning aan het [adres] binnengetreden. De rechtbank heeft hierboven, onder feit 2, overwogen dat verdachte in deze woning woonachtig was. In de woning is een kluis aangetroffen met daarin € 15.030,00. Ook lagen in de woning meerdere koffiefilters met daarop wit poeder, meerdere kleinere gripzakjes en een pot shag met daarin doorzichtige handschoenen waarvan de vingertoppen af waren. Deze omstandigheden leveren op zichzelf al een vermoeden van witwassen op. Daar komt bij dat uit het dossier blijkt dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het dealen van drugs. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen.
Gezien dit vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft zelf geen verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij van niets weet en heeft op de zitting geen verklaring afgelegd, aangezien hij niet aanwezig was. Door de raadsman is op de zitting gemeld dat het aangetroffen geldbedrag, spaargeld van [naam] betrof, aangezien zij dat in een klaagschriftprocedure heeft betoogd. Dit standpunt van de raadsman is niet aan te merken als een verklaring van verdachte die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het is niet verdachte geweest die deze verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld, maar zijn raadsman. Bovendien is niet onderbouwd waarom [naam] spaargeld in de woning van verdachte aan het [adres] zou bewaren. Er is dan ook geen sprake van een verklaring omtrent de herkomst van het geld die zodanig tegenwicht biedt tegen het forse vermoeden van witwassen dat deze door het Openbaar Ministerie nader had moeten worden onderzocht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft het geldbedrag voorhanden gehad en heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan witwassen.