ECLI:NL:RBZWB:2022:6792

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1885
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget op grond van de Jeugdwet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen heeft op 6 juli 2021 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard met een besluit van 15 februari 2022. De rechtbank heeft de zaak op 4 oktober 2022 behandeld, waarbij de ouders van eiser aanwezig waren, maar het college niet. Eiser, die gediagnostiseerd is met een autismespectrumstoornis (ASS), ontving eerder zorg in natura en een pgb voor begeleiding. De ouders stelden dat eiser veel individuele begeleiding nodig heeft en dat er sprake is van bovengebruikelijke zorgtaken. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om de benodigde zorg te bieden zonder een pgb. De ouders hebben voldoende eigen kracht en zijn niet overbelast. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1885 JW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

wettelijk vertegenwoordiger: [wettelijk vertegenwoordiger] ,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(het college), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet.
Met het besluit van 6 juli 2021 (primair besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Met het besluit van 15 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig de ouders van eiser. Namens het college is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiser, [voornaam eiser] , is geboren op [geboortedatum] . Hij is gediagnostiseerd met een autismespectrumstoornis (ASS). Van 14 december 2018 tot en met 30 juni 2021 ontving [voornaam eiser] zorg in natura vanuit kLIM voor 10 uur per week. Daarnaast ontvingen zijn ouders en opa een pgb voor 12 uur per week voor de zorg aan [voornaam eiser] .
De toegekende uren aan kLIM zijn niet volledig benut, omdat de zorg niet aansloot bij [voornaam eiser] . In november 2020 hebben zijn ouders aangegeven dat de hulpverlening van kLIM niet meer passend was en dat het niet goed ging thuis. Eind 2020 is men gaan kijken naar een andere woonplek voor [voornaam eiser] . Op 22 maart 2021 heeft eiser een nieuwe aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor jeugdhulp. Vervolgens werd in april 2021 een plek gevonden bij [naam woonplek] , maar was niet duidelijk wanneer [voornaam eiser] daar kon gaan wonen.
Bij besluit van 13 april 2021 heeft het college aan [voornaam eiser] een pgb toegekend voor de periode van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2022, in afwachting van de woonplek bij [naam woonplek] . Het budget was toegekend voor 12 uur individuele begeleiding per week. Het pgb werd nog altijd ingezet voor de zorg van ouders en opa aan [voornaam eiser] .
In overleg met [voornaam eiser] en zijn ouders is besloten tot het stopzetten van de zorg vanuit kLIM. Dat heeft eraan bijgedragen dat het beter met hem ging. Daarop heeft moeder in juni 2021 aangegeven dat ze de uithuisplaatsing van [voornaam eiser] niet meer zag zitten. Vervolgens heeft er in juni 2021 een herbeoordeling plaatsgevonden.
Bij het primaire besluit heeft het college besloten het pgb dat werd ingezet voor de zorg van de ouders en opa van [voornaam eiser] met ingang van 30 juni 2021 te beëindigen. Reden hiervoor is de toekenning van het pgb aan [begeleider] (hierna: [begeleider] ) en veranderingen in de bovengebruikelijke zorg thuis.
Bij afzonderlijk besluit van eveneens 6 juli 2021 heeft het college voor de periode van 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022 een pgb aan [voornaam eiser] toegekend voor de inkoop van gespecialiseerde individuele begeleiding door [begeleider] voor 8 uur per week.
Moeder heeft namens [voornaam eiser] bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. De ouders voeren namens [voornaam eiser] aan dat [voornaam eiser] ASS heeft en een achterstand heeft in zijn ontwikkeling op sociaal en emotioneel gebied. Hij behoeft veel individuele begeleiding en herhaling. Hij krijgt 8 uur per week begeleiding van [begeleider] om te werken aan zijn ontwikkeling en om vaardigheden te leren. Zij werken met de adviezen van [begeleider] om [voornaam eiser] zich de vaardigheden eigen te laten maken. Er is dan ook sprake van bovengebruikelijke zorgtaken voor [voornaam eiser] .
Wettelijk kader
3. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Beoordeling
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477) volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. De CRvB heeft daarvoor een stappenplan opgesteld. Wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp moet het college allereerst vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1). Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2). Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3). Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
4.2
Niet in geschil is dat [voornaam eiser] een hulpvraag heeft en dat er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen omdat [voornaam eiser] ASS en een ontwikkelingsachterstand op sociaal en emotioneel gebied heeft. Evenmin is in geschil dat [voornaam eiser] hiervoor begeleiding nodig heeft. Die individuele begeleiding wordt geboden door [begeleider] . Hij werkt met [voornaam eiser] aan vrijetijdsbesteding, bewegen, schoolgang, mentale gezondheid, emotie-regulatie, omgaan met sociale situaties en de interpretatie van die situaties. Door de begeleiding van [begeleider] gaat het veel beter met [voornaam eiser] , dat wordt door zijn ouders beaamd. [voornaam eiser] gaat naar een nieuwe school en ter zitting is gebleken dat hij inmiddels stage loopt bij de [stage-adres] . Ook is hij opgewekter, toont hij meer begrip/empathie aan zijn ouders en is hij ontvankelijker voor aansturing.
4.3
Volgens de ouders dient er ook een pgb toegekend te worden voor de zorgtaken die zij verrichten. Ter onderbouwing wordt gewezen op een door de ouders opgesteld ‘persoonlijk plan pgb’ van 19 maart 2021, waarbij in een bijlage een overzicht is gegeven van de dagelijkse zorgmomenten en de handelingen die zij daarbij verrichten. Ter zitting is verder toegelicht dat zij [voornaam eiser] van en naar school en stage moeten brengen, omdat het openbaar vervoer voor hem geen optie is. Daarnaast bieden zij hem hulp bij het scheren en nagels knippen. Volgens de ouders heeft [voornaam eiser] veel aansturing nodig, met name bij het opstaan en naar bed gaan. Situaties moeten voorspelbaar zijn. Vooral tijdens de vakanties moet er dagbesteding gevonden worden, anders weet [voornaam eiser] niet wat te doen en lopen de spanningen met zijn zus [naam zus] , die is gediagnostiseerd met een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD), hoog op.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet dat er sinds het opstellen van het plan van 19 maart 2021 taken voor de ouders bij zijn gekomen. De door de ouders ter zitting genoemde taken zijn ook vermeld in het persoonlijk plan pgb en zijn door het college in de besluitvorming meegewogen. Bovendien is het niet ongebruikelijk dat een kind van [voornaam eiser] ’s leeftijd begeleiding en stimulans nodig heeft bij het aansporen tot het oppakken van taken. Daarnaast is sprake van overlap met de doelen waar de begeleiding van [begeleider] zich op richt, maar daarvoor wordt reeds een pgb verstrekt.
4.4
Uit de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet blijkt dat ‘eigen kracht’ een belangrijk uitgangspunt is in de uitvoering van die wet. De eigen verantwoordelijkheid van de ouders en de jeugdige om problemen op te lossen, staat voorop.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich terecht op het standpunt dat de door de ouders van [voornaam eiser] geboden zorg onder eigen kracht/mogelijkheden valt. De ouders (met name moeder) zijn in de huidige gezinssituatie in staat om goede zorg te bieden aan [voornaam eiser] . Niet gebleken is dat zij zonder het pgb de benodigde zorg niet kunnen bieden of dat het wegvallen van het pgb heeft geleid tot financiële problemen. Zij zijn in staat en beschikbaar om de nodige hulp aan [voornaam eiser] te bieden. Gesteld noch gebleken is dat zij hierdoor overbelast dreigen te raken.
4.5
Het college heeft onder deze omstandigheden kunnen concluderen dat [voornaam eiser] en zijn ouders geen aanvullende voorziening op grond van de Jeugdwet nodig hebben, nu [voornaam eiser] de zorg krijgt die hij nodig heeft, deze zorg naast de dienstverbanden van vader (fulltime, eigen bedrijf) en moeder (parttime) geboden kan worden en de eigen mogelijkheden van de ouders om in die zorg te voorzien toereikend zijn. Dat er sprake is van bovengebruikelijke zorg waardoor de ouders meer zorg moeten verlenen dan bij een kind zonder beperkingen het geval zou zijn, en dat moeder anders meer uren zou kunnen werken, maakt niet dat het college gehouden is een voorziening te verstrekken. Er is immers sprake van voldoende ‘eigen kracht’ en dat staat aan de verlening van een pgb aan de ouders in de weg. Overigens kent de Jeugdwet de begrippen gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 15 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.