In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. A.E.E. Vollebregt, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 23 november 2021, waarin haar WGA-vervolguitkering niet werd gewijzigd, omdat haar arbeidsongeschiktheidspercentage was vastgesteld op 43,17%. Eiseres was van mening dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage ten onrechte niet was verhoogd naar 47,05% en dat het UWV haar medische situatie onvoldoende had onderkend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische situatie van eiseres op 19 januari 2021 correct heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had toegelicht waarom de eerder vastgestelde beperkingen in stand konden blijven. Eiseres had in beroep geen nieuwe medische feiten aangedragen die de conclusie van het UWV konden weerleggen. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd kan worden op de subjectieve klachten van eiseres, maar dat er ook objectieve medische onderbouwing vereist is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV het bezwaar van eiseres ten onrechte ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres per 19 januari 2021 werd vastgesteld op 47,05%. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.841,- bedragen, en het griffierecht van € 49,-.