ECLI:NL:RBZWB:2022:677

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
02/127250-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door afleiding tijdens het rijden

Op 3 november 2020 vond er een verkeersongeval plaats op de Midden Brabantweg (N261) in Waalwijk, waarbij de verdachte, bestuurder van een Volvo, betrokken was. De verdachte had kort voor de botsing zijn aandacht op zijn mobiele telefoon gericht om een navigatie-app in te schakelen. Hierdoor was hij niet in staat om tijdig te remmen voor de stilstaande Peugeot van slachtoffer 2, die door de aanrijding dodelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), omdat het moment van onoplettendheid niet als aanmerkelijk onvoorzichtig kon worden gekwalificeerd. Echter, de rechtbank concludeerde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg, zoals bedoeld in artikel 5 WVW. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/127250-21
vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
raadsvrouw mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J. Schreurs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen verdachte [medeverdachte] (parketnummer 02/015650-21). Tevens heeft tijdens de zitting de nabestaande [slachtoffer 1] , de vader van het slachtoffer, gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een personenauto schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval op 3 november 2020 in de gemeente Waalwijk, waardoor [slachtoffer 2] is overleden,
dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 2] is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft kort voor de botsing naar zijn telefoon gekeken met de bedoeling de navigatie-app te bedienen. Niet kan worden vastgesteld hoe lang hij op zijn telefoon heeft gekeken, maar wel kan worden vastgesteld dat dit tenminste zolang is geweest dat hij niet meer de tijd had om te remmen en met volle snelheid op het voertuig van [slachtoffer 2] is gereden. Het verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt, is dat hij niet voortdurend zijn aandacht heeft gehouden op het voor hem gelegen weggedeelte en dat hij zijn auto niet tijdig heeft afgeremd en tot stilstand heeft gebracht. Deze gedraging kan volgens de officier van justitie niet worden gekwalificeerd als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend, als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat daarvan vrijspraak wordt gevorderd. Volgens de officier van justitie kan wel worden bewezen dat de gedraging van verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt, zodat het subsidiair tenlastegelegde artikel 5 WVW wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde, artikel 6 WVW, heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte. [slachtoffer 2] had haar voertuig op de weg stilgezet nadat [medeverdachte] haar voertuig - zonder voor andere verkeersdeelnemers voorzienbare redenen - voor haar tot stilstand had gebracht, op een plaats waar een maximumsnelheid van 100 km/u geldt. Het niet tijdig zijn voertuig tot stilstand (kunnen) brengen is niet aan verdachte verwijtbaar. Er is geen sprake van zodanig onder de maat gebleven rijgedrag ten opzichte van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld verwacht mag worden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd, dat niet kan worden bewezen wat het concreet gevaarscheppend gedrag van verdachte is geweest, zodat hij ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van de in de bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden vast dat op 3 november 2020 op de Midden Brabantweg (N261) in Waalwijk een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij drie personenauto’s betrokken zijn geweest. De Midden Brabantweg is een autoweg buiten de bebouwde kom, waar een toegestane maximumsnelheid geldt van 100 kilometer per uur. Ter plaatse van het ongeval bestaat deze autoweg uit drie rijstroken in de richting waarin verdachte en slachtoffer reden.
Verdachte [medeverdachte] reed op deze autoweg als bestuurder in haar Toyota op de meest rechter rijbaan, komende uit de richting van Tilburg en gaande in de richting van Waalwijk. Zij heeft haar auto op enig moment tot stilstand gebracht aan de rechterkant van de weg op een plaats waar wel een berm maar geen vluchtstrook aanwezig is. Op grond van de bevindingen van het technisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat zij haar auto (tenminste) deels op de rijbaan en hooguit deels in de berm tot stilstand heeft gebracht. [slachtoffer 2] heeft haar voertuig, een Peugeot, tijdig op de rechterrijstrook achter de Toyota van [medeverdachte] kunnen stoppen. [slachtoffer 2] heeft daarbij haar alarmlichten aangedaan. Verdachte [verdachte] , bestuurder van de achterop komende Volvo, is vervolgens niet in staat geweest zijn auto tijdig tot stilstand te brengen of uit te wijken om een aanrijding te voorkomen, waardoor hij met hoge snelheid achterop de Peugeot van [slachtoffer 2] is gebotst. De Peugeot van [slachtoffer 2] is vervolgens om de hoogteas gaan spinnen en is met de rechterachterkant van de auto tegen de achterkant van de Toyota van [medeverdachte] gebotst en vervolgens doorgeschoten en achterstevoren op de meest linker van de drie rijstroken tot stilstand gekomen. Uit het technisch onderzoek naar de Volvo van verdachte [verdachte] kan worden afgeleid dat hij 5 seconden voor de botsing met een indicatieve snelheid van 99 km/u reed en 0,5 seconden voor de botsing 97 km/u/ op beide momenten werd het rempedaal niet bediend. Hij heeft vervolgens wel een aantal keren het rempedaal ingedrukt en ook het veiligheidssysteem van de Volvo was in werking getreden. De Volvo is vervolgens met de rechterzijde tegen de vangrail aangekomen, is geroteerd en is achterste voren achter de Toyota tot stilstand gekomen op de rechterrijstrook. [slachtoffer 2] , bestuurster van de Peugeot, liep ten gevolge van dit ongeval schedel- en hersenletsel op, waaraan zij ter plaatse is overleden.
Artikel 6 WVW
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet betekent dat sprake was aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 WVW vereiste schuld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de rechtbank gebleken dat verdachte zijn aandacht niet voortdurend gericht heeft gehouden op het vóór hem gelegen weggedeelte. Verdachte heeft verklaard dat hij naar zijn telefoon in de houder schuin voor hem op het dashboard heeft gekeken met de bedoeling om de navigatie-app aan te gaan zetten. Volgens verdachte is dit hooguit twee seconden geweest. Uit het technisch onderzoek kan de rechtbank niet afleiden hoe lang dat is geweest, maar zij stelt vast dat de app nog niet ingeschakeld was, maar dat het wel tenminste dusdanig lang is geweest dat verdachte niet tijdig heeft gezien dat de voor hem rijdende auto, de Peugeot van Jaszweski, stil is gaan staan op de rechterrijstrook. Verdachte heeft vervolgens niet geremd en zijn Volvo niet tot stilstand gebracht en is ook niet uitgeweken, waardoor hij met volle snelheid met zijn Volvo op de achterkant van de Peugeot van [slachtoffer 2] is gereden, waarna haar auto tegen de auto van [medeverdachte] is gebotst, ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] is overleden.
Hoe onvoorstelbaar ernstig het gevolg ook is, de gedragingen van verdachte op zichzelf leveren geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid op. Gelet op het geheel van gedragingen zoals hiervoor benoemd, kan niet méér worden vastgesteld dan dat sprake is geweest van een kort moment van onoplettendheid aan de zijde van verdachte. Hij wilde de navigatieapp gaan inschakelen, keek naar zijn al aan staande telefoon en toen volgde de botsing al. Het is ook niet zo dat de Toyota en Peugeot al langere tijd stil stonden. De bestuurster van de Toyota heeft verklaard dat zij twee a drie seconden stilstond toen zij van achteren geraakt werd. Van andere gedragingen van de zijde van de verdachte die zijn aan te merken als roekeloos, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat dit moment van onoplettendheid niet de conclusie kan dragen dat verdachte roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend heeft gereden zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Artikel 5 WVW
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg in de zin van artikel 5 WVW. Vooropgesteld wordt dat niet iedere overtreding van een verkeersregel een schending van genoemd artikel oplevert. Er moet sprake zijn van evident gevaarlijk rijgedrag. Anders dan de verdediging en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is. Verdachte heeft tijdens het autorijden een kort moment zijn aandacht gericht op zijn mobiele telefoon omdat hij zijn navigatieapp wilde inschakelen en hij heeft zijn aandacht dus niet voortdurend bij het verkeer gehouden. Verdachte had vanwege de verkeersdrukte tijdens spitstijd juist extra alert moeten zijn en de nodige voorzichtigheid moeten betrachten. Verdachte had zijn navigatie kunnen en moeten instellen alvorens hij aan het verkeer was gaan deelnemen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van evident gevaarlijk rijgedrag. Het gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de WVW.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 november 2020 in de gemeente Waalwijk, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Volvo), daarmee rijdende over de weg, de Midden Brabantweg (N261), en naderend een eveneens op de rijbaan van die weg, in dezelfde rijrichting als hij, verdachte, stilstaand motorrijtuig (personenauto, Peugeot)
- niet, zijn, verdachte's aandacht gericht heeft gehouden op het vóór hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en
- niet, tijdig, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft afgeremd en tot stilstand heeft gebracht en
- niet, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is uitgeweken, waarna hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met voormeld motorrijtuig (personenauto, Peugeot),
waarbij [slachtoffer 2] , zijnde de bestuurster van de personenauto merk Peugeot, dodelijk letsel heeft bekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1000,= en een voorwaardelijke rijontzegging van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de geldboete te matigen omdat verdachte zijn gezin dient te onderhouden. Ook dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop en het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en gezin.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 3 november 2020 betrokken geweest bij een zeer ernstig verkeersongeval op de Midden Brabantweg in de gemeente Waalwijk. Verdachte heeft rijdende in zijn personenauto, Volvo, zijn aandacht gericht op zijn mobiele telefoon voor hem op het dashboard, omdat hij de navigatieapp wilde aanzetten en is daardoor een kort moment afgeleid geweest van het overige verkeer dat zich voor hem bevond. Verdachte heeft daardoor niet op tijd gezien dat de auto van het slachtoffer de alarmlichten aan had en dat de Peugeot op de rechterrijstrook stilstond, vanwege een deels op de rijbaan stilstaande andere personenauto, Toyota. Verdachte is vervolgens met zijn Volvo zonder te remmen achterop de Peugeot van het slachtoffer gebotst, waarna haar auto tegen de Toyota van [medeverdachte] is gebotst, ten gevolge waarvan het slachtoffer ter plaatse is overleden. Zij was op dat moment pas achtentwintig jaar oud. Het daarmee veroorzaakte leed voor de nabestaanden is onvoorstelbaar groot en onherstelbaar. Dit blijkt ook uit de verklaring die de vader van [slachtoffer 2] ter zitting heeft voorgelezen. [slachtoffer 2] wordt door alle nabestaanden enorm gemist. De pijn en het verdriet om haar verlies zullen zij voor altijd bij zich dragen.
De rechtbank realiseert zich dat het in deze zaak onmogelijk is om een straf op te leggen die recht doet aan het emotionele leed van de nabestaanden. Voor de nabestaanden van [slachtoffer 2] zal geen enkele straf het verdriet van haar verlies kunnen wegnemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding in de zin van artikel 5 WVW. Voor de rechtbank staat vast dat verdachte de dood van het slachtoffer niet heeft gewild. Het voorgaande neemt niet weg dat verdachte wel kan worden verweten dat hij niet continu zijn volledige aandacht bij het autorijden en op de situatie op de weg heeft gehouden en daardoor achterop een personenauto is gebotst met alle gevolgen van dien. Bij de strafoplegging dient de rechtbank daarbij voor ogen te houden dat een aan verdachte op te leggen straf in verhouding dient te staan tot de mate van verwijtbaarheid van zijn verkeersgedrag en niet in overwegende mate mag worden ingegeven door de ernst van de gevolgen daarvan.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat de gevolgen van het verkeersongeval hem erg hebben aangegrepen. Verdachte heeft ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting laten zien dat hij nog steeds is aangeslagen door het verkeersongeval en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van het slachtoffer. Verdachte heeft werk en hij is vader van een jong gezin. Verdachte heeft ter zitting verklaard een forse geldboete te kunnen betalen en zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk én gezin.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte zich sinds de dag van het ongeval geconfronteerd zag met de noodlottige gevolgen van het verkeersongeval, de verwerking daarvan en de wetenschap dat deze strafzaak hem boven het hoofd hing. Ook blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij niet eerder is veroordeeld en ook in de periode na het ongeval geen strafbare (verkeers-)feiten heeft gepleegd. Voorts houdt de rechtbank rekening wat in min of meer vergelijkbare gevallen wordt opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf die recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de persoon van verdachte. Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 1000,=. Tevens zal aan verdachte de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen worden opgelegd voor de duur van twee maanden, omdat de ernst van het feit dit rechtvaardigt en om verdachte ervan te weerhouden dat hij zich tijdens het autorijden op welke wijze dan ook laat afleiden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. subsidiair
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. B.A.S.E. Maandag en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 februari 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.