ECLI:NL:RBZWB:2022:6759

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
02-159907-19, 02-084088-20, 10-073676-21 (gev. ttz) en 02-800274-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging, gevaarlijk weggedrag, verzet bij aanhouding, betreden van een besloten erf en cocaïnebezit

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, gevaarlijk weggedrag, verzet bij aanhouding, het betreden van een besloten erf en cocaïnebezit. De verdachte is geboren in 1986 en heeft een advocaat, mr. J. van Wijk, die hem bijstaat in deze zaak. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 1 november 2022, waar de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

De tenlastelegging omvat verschillende feiten, waaronder bedreigingen aan het adres van slachtoffers, gevaarlijk rijgedrag en het bezit van cocaïne. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaring van de feiten, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van bepaalde beschuldigingen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de bedreiging van een politieambtenaar en gevaarlijk rijgedrag.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een geschiedenis van psychische problemen en middelengebruik, wat heeft geleid tot de noodzaak van behandeling. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 150 dagen opgelegd, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [verbalisant 1], voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-159907-19, 02-084088-20, 10-073676-21 (gev. ttz) en 02-800274-18 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 15 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J. van Wijk, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Parketnummer 02-159907-19
Feit 1
verdachte op 2 juli 2019 [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood danwel met zware mishandeling;
Feit 2
verdachte op 2 juli 2019 zonder toestemming een besloten erf heeft betreden;
Parketnummer 02-084088-20
Feit 1
verdachte op 14 december 2019 heeft geprobeerd [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met hoge snelheid in de richting van die [verbalisant 1] te rijden;
Feit 2
Verdachte op 14 december 2019 te Eindhoven gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
Feit 3
verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding op 14 december 2019;
Parketnummer 10-073676-21
verdachte op 15 maart 2021 ongeveer 2,5 gram cocaïne in bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02-159907-19
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 2] en baseert zich daarbij op de aangifte in samenhang bezien met de getuigenverklaringen en daarbij de eigen verklaring van verdachte dat hij over het hek is geklommen.
De officier van justitie acht de bedreiging van [slachtoffer 1] niet bewezen en verzoekt verdachte hiervan partieel vrij te spreken.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betreden van een besloten erf en baseert zich daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Parketnummer 02-084088-20
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet opgepakt wilde worden en om deze reden was weggereden, waarbij hij [verbalisant 1] tegenkwam. In het proces-verbaal van aangifte heeft [verbalisant 1] verklaard wat er die dag is voorgevallen. De officier van justitie ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze verklaring. Het betreft een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal dat gedetailleerd is en qua inhoud ook overeenkomt met het rijgedrag dat onder feit 2 aan verdachte ten laste is gelegd. Verdachte is met een sportieve auto in de richting van [verbalisant 1] gereden waarbij [verbalisant 1] weg moest springen omdat hij anders geraakt zou worden. Een auto kan dan een moordwapen zijn. [verbalisant 1] heeft geluk gehad dat hij niet is geraakt.
Indien de rechtbank van oordeel is dat het primair tenlastegelegde feit niet kan worden bewezen, is de officier van justitie van mening dat het subsidiair tenlastegelegde, te weten de bedreiging, kan worden bewezen. Verdachte is ingereden op [verbalisant 1] waardoor deze zich bedreigd heeft gevoeld.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag. Meerdere verbalisanten hebben hierover uitgebreid geverbaliseerd in de processen-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft in zijn verklaring ook aangegeven dat hij degene is geweest die die dag in dat voertuig reed op die betreffende plaatsen.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich bij zijn aanhouding heeft verzet en wijst daarbij naar de processen-verbaal van bevindingen. Hieruit kan worden opgemaakt dat verdachte het nodige verzet heeft gepleegd bij zijn aanhouding.
Parketnummer 10-073676-21
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 2,4 gram cocaïne aanwezig heeft gehad en wijst hierbij naar de bekennende verklaring van verdachte en de rapportage van het NFI waaruit blijkt dat het inderdaad cocaïne betrof.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02-159907-19
Feit 1
De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte van dit feit vrij te spreken. [getuige 1] en de agenten die verdachte wilden aanhouden, spreken van het louter toeschreeuwen door verdachte. Het louter toeschreeuwen kan niet als een bedreiging worden gekwalificeerd. Daarnaast ontkent verdachte de bedreigingen die door [getuige 2] zouden zijn gehoord en komen de bewoordingen voorts niet overeen met de door aangeefster gebruikte bewoordingen. Daarbij verzoekt de verdediging de belastende verklaringen van aangeefster en haar dochter met behoedzaamheid te waarderen aangezien zij er belang bij hebben belastend te verklaren over verdachte.
Feit 2
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, refereert de verdediging zich aan een bewezenverklaring van dit feit door de rechtbank.
Parketnummer 02-084088-20
Feit 1
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Uit het dossier blijkt dat zowel [verbalisant 1] als verdachte zich van elkaar wilden verwijderen. Verdachte heeft hiermee willen voorkomen dat hij [verbalisant 1] zou aanrijden. Er is in deze sprake van een duidelijke contra-indicatie voor het vereiste opzet van een poging tot zware mishandeling. De verdediging wijst hierbij op het zogenoemde “Porsche-arrest”.
De gedragingen kunnen voorts niet worden gekwalificeerd als een bedreiging. Dat [verbalisant 1] een stapje opzij moest doen, maakt nog niet dat er sprake is geweest van een bedreiging. Iedere voetganger zal immers een stapje opzij doen als hij denkt dat het gevaarlijk kan worden bij nadering van een auto.
Feit 2
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van dit feit. Hoewel niet iedere schending van de verkeersveiligheid een overtreding oplevert van artikel 5 WVW, kan uit een aantal vastgestelde overtredingen het gevaar worden vastgesteld.
Feit 3
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van dit feit. Uit de processen-verbaal van de verbalisanten kan worden afgeleid dat verdachte zich bij zijn aanhouding heeft verzet.
Parketnummer 10-073676-21
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-159907-19
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich op 2 juli 2019 schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 2] . De verklaring van aangeefster dat zij met de dood bedreigd is, wordt ondersteund door hetgeen [getuige 2] hierover heeft verklaard. Dat [getuige 2] niet exact dezelfde bewoordingen in zijn verklaring heeft gegeven als aangeefster, doet hier niet aan af, nu beiden verklaren over een bedreiging met de dood. Naast de verklaring van getuige [getuige 2] bevat het dossier voorts een verklaring van [getuige 1] . Ook deze verklaring ondersteunt de aangifte omdat hieruit blijkt datij verdachte schreeuwde op het moment dat hij in de moestuin was.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 1 november 2022;
- het proces-verbaal van aangifte [naam] (pagina 46 van het eind proces-verbaal).
Parketnummer 02-084088-20
Feit 1
De rechtbank is op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verbalisant 1] heeft bedreigd met zware mishandeling zoals onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd. Immers is verdachte in de richting van [verbalisant 1] gereden en heeft daarbij dreigend zijn voertuig geaccelereerd. Ook nadat [verbalisant 1] een stopteken had gegeven, bleef verdachte doorrijden waardoor de afstand tussen het voertuig en [verbalisant 1] steeds kleiner werd. Toen de afstand tussen hen nog maar drie meter bedroeg is [verbalisant 1] opzij gestapt. Door op te trekken en door te blijven rijden tot in ieder geval een afstand van 3 meter, ontstond op dat moment voor [verbalisant 1] een bedreigende situatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte, door op voornoemde wijze te handelen, heeft geprobeerd om [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zodat zij verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde zal vrijspreken. De auto van verdachte reed immers nadat [verbalisant 1] een stap naar links had gezet, niet recht op hem af, maar week juist uit in tegenovergestelde richting van [verbalisant 1] . Er bleef derhalve dusdanige ruimte tussen het voertuig en [verbalisant 1] dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen, laat staan die kans bewust heeft aanvaard.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 14 december 2019 gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank gaat daarbij uit van hetgeen [verbalisant 2] in zijn proces-verbaal heeft gerelateerd. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. De verklaring van verdachte dat zijn onderstel bij de eerste bocht kapot ging en hij daardoor niet harder dan 30 à 40 km per uur kon rijden, vindt geen steun in het dossier.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich op 14 december 2019 heeft verzet bij zijn aanhouding. [verbalisant 3] heeft in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen gerelateerd hoe de aanhouding verliep. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. De verklaring van verdachte dat hij bij zijn aanhouding door de verbalisanten is mishandeld, vindt geen steun in het dossier.
Parketnummer 10-073676-21
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 1 november 2022;
- het losbladig NFI-rapport d.d. 1 april 2021.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-159907-19
Feit 1
op 2 juli 2019 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] (meermalen) dreigend de woorden toe te voegen "ik zal jullie vermoorden" en "jullie gaan eraan" of "ik ga jullie echt wat aan doen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2op 2 juli 2019 te Eindhoven het erf, gelegen aan de [adres] , wederrechtelijk is binnengedrongen;
Parketnummer 02-084088-20
Feit 1 subsidiair
op 14 december 2019, te Eindhoven (kruising Morgenroodsterstraat
met Zwaluwstaartweg), [verbalisant 1] ( in zijn functie als
politieambtenaar) heeft bedreigd met
zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, als bestuurder van een
personenauto opzettelijk dreigend (op het moment dat die [verbalisant 1] zich op de kruising
van de Morgenroodsterstraat en Zwaluwstaartweg bevond teneinde die bestuurder
van dat voertuig/personenauto te laten stoppen) de snelheid van dat voertuig
verhoogd en dat voertuig gestuurd
in de richting van die [verbalisant 1] en aldus heeft verdachte door diens rijgedrag een voor die [verbalisant 1] bedreigende situatie doen ontstaan;
Feit 2op 14 december 2019 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig
(personenauto, BMW), daarmee rijdende op de navolgende wegen,
- de Pagelaan met een snelheid van (ongeveer) 80 km per uur, zijnde een hogere
snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 30 km per uur heeft gereden en
- de Koudenhovenseweg Zuid aan de linkerzijde van die weg (bestemd voor het
verkeer in tegengestelde richting) heeft gereden en een verhoogd fietspad is
opgereden en na enkele meters wederom de weg is opgereden en slingerend
heeft gereden en
- op de kruising van de Koudenhovenseweg Zuid met de Eisenhowerlaan het
verkeerslicht welke in zijn, verdachte's, rijrichting rood licht uitstraalde heeft
genegeerd en waarbij voertuigen moesten remmen om een aanrijding met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te voorkomen en
- op de Oldenbarneveltlaan met een snelheid van (ongeveer) 110 km per uur, zijnde
een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 km per
uur, heeft gereden en
- op de Amazonelaan en de Argonautenlaan onnodig hard heeft geremd zulks terwijl een politievoertuig zich achter het door hem, verdachte, bestuurde voertuig reed en
eveneens hard moesten remmen om een aanrijding met het door hem, verdachte
bestuurde voertuig te voorkomen en
- op de kruising van de Nuenenseweg met de Sterrenlaan het verkeerslicht
welke in zijn, verdachte's, rijrichting rood licht uitstraalde heeft genegeerd,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd;
Feit 3op 14 december 2019 te Nuenen zich met geweld heeft verzet tegen
ambtenaren van politie Oost Brabant, te weten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] ,
beiden werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten
de aanhouding van verdachte voormeld door zich los te trekken en met zijn
armen te zwaaien in de richting van voormelde ambtenaren van politie en hen weg
te duwen;
Parketnummer 10-073676-21
op 15 maart 2021 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 2,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie verzoekt een gedeelte daarvan, te weten 100 dagen, voorwaardelijk op te leggen met daaraan de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd. Het is in deze zaak van belang dat verdachte de hulp krijgt die noodzakelijk is. De officier van justitie verzoekt de dadelijke uitvoerbaarheid van deze straf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat een vrijheidsstraf gelijk aan het voorarrest als passend kan worden beschouwd. De verdediging wijst hierbij op de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het herstel van verdachte zal door oplegging van deze straf ook niet worden gedwarsboomd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal strafbare feiten, te weten tweemaal een bedreiging, gevaarlijk weggedrag, verzet bij aanhouding, het betreden van een besloten erf en cocaïnebezit. Ernstige feiten waarvoor verdachte gestraft moet worden. Met name het gevaarlijk weggedrag dat verdachte heeft vertoond, rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan. Verdachte reed in een woonwijk veel te hard, door rood, slingerend en op enig moment ook zelfs in tegengestelde richting waarbij hij ook nog onnodig heeft geremd, terwijl de politie dicht achter hem reed. Verdachte heeft daarmee de veiligheid van andere verkeersdeelnemers en zichzelf ernstig in gevaar gebracht. Er was sprake van een dollemansrit waarbij een ongeval met letsel en zelfs een dodelijke afloop zomaar het gevolg had kunnen zijn. De verdachte heeft zich compleet onverantwoordelijk gedragen.
Persoonlijke omstandigheden
De reclassering heeft over verdachte een rapport opgemaakt. Zij adviseert aan verdachte een reclasseringstoezicht op te leggen met bijzondere voorwaarden, onder meer ambulante behandeling en begeleid wonen. De reclassering heeft daarbij het volgende overwogen.
Verdachte is van juli 2021 tot januari 2022 klinisch behandeld binnen de GGzE te Eindhoven in het kader van een zorgmachtiging, die op 17 januari 2022 werd verlengd tot 17 januari 2023. Verdachte is gediagnosticeerd met een stoornis in het gebruik van middelen (cocaïne), met een schizofreniespectrum stoornis en/of andere psychotische stoornissen, een bipolaire- stemmingsstoornis, een disruptieve impulsbeheersingsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis. Hij verblijft ter overbrugging bij zijn ouders tot er plek is binnen de beschermde woonvorm van GGZ Oost-Brabant en wordt ambulant behandeld en begeleid door het forensisch fact van GGzE Eindhoven. Hoewel er sprake is van groeiend ziektebesef bij verdachte is het ziekte-inzicht nog afwezig. Het gebrek aan ziekte-inzicht
blijft een risicofactor. Een beschermde woonvorm is van belang om extra zicht te houden opverdachte zodra hij meer vrijheden krijgt in het kader van de zorgmachtiging. Mocht de zorgmachtiging niet worden verlengd, dan is verdachte niet genegen om zich op vrijwillige basis verder te laten behandelen en
begeleiden, wat wellicht wel noodzakelijk is. Een reclasseringstoezicht zou dan een stok achter de deur kunnen bieden. Tijdens de lopende zorgmachtiging zou de reclassering vinger aan de pols kunnen houden en inzet kunnen plegen met bijzondere voorwaarden indien verdachte zich onvoldoende houdt aan de voorwaarden van de zorgmachtiging, of wanneer deze ontoereikend blijken.
De straf
De rechtbank ziet geen reden om van het advies van de reclassering af te wijken. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het van groot belang is dat verdachte de hulp blijft krijgen die hij op dit moment middels een zorgmachtiging krijgt. Deze zorgmachtiging loopt tot 17 januari 2023. In het geval deze zorgmachtiging niet verlengd wordt, komt deze hulp te vervallen. Op dit moment is het zelfinzicht en ziektebeeld van verdachte nog in ontwikkeling waardoor verdachte, zoals hij ook zelf ter zitting heeft aangegeven, zich niet op vrijwillige basis zou laten behandelen. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat reclasseringstoezicht noodzakelijk is bij het vervallen van de zorgmachtiging. Anders dan de reclassering, is de rechtbank evenwel van oordeel dat dit toezicht en de daarbij noodzakelijke bijzondere voorwaarden pas kunnen worden ingezet na het eindigen van de zorgmachtiging. De beoordeling of verdachte zich aan de voorwaarden van de zorgmachtiging houdt en of deze voorwaarden al dan niet toereikend zijn, ligt immers niet bij de reclassering en is voorbehouden aan de rechter.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel een gevangenisstraf als passend kan worden beschouwd. Kijkend echter naar de noodzaak tot behandeling, acht de rechtbank het niet opportuun verdachte terug naar de gevangenis te sturen. De rechtbank ziet om deze reden aanleiding de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Om te weerhouden dat verdachte terugvalt in zijn oude gedrag en wederom strafbare feiten gaat plegen, zal de rechtbank daarnaast een groot gedeelte voorwaardelijk opleggen. Daaraan zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Deze zullen ingaan op het moment dat de zorgmachtiging komt te vervallen. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat de officier van justitie hier zorg voor draagt.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft immers al veel verloren door hetgeen drie jaar geleden is voorgevallen. Daarbij houdt de rechtbank tevens rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast stelt de rechtbank vast dat in twee van de drie zaken sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, variërend van bijna één jaar tot anderhalf jaar.
Alles in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 150 dagen waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, een drugsverbod en een contactverbod. Deze bijzondere voorwaarden zullen ingaan op het moment dat de zorgmachtiging komt te vervallen. De rechtbank ziet om deze reden geen aanleiding de dadelijke uitvoerbaarheid uit te spreken.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 530,-. Deze bestaat uit immateriële schade door enerzijds lichamelijk letsel opgelopen door de botsing en uit geestelijk letsel opgelopen door de bedreiging, waarbij in de vordering niet nader is gespecificeerd voor welk feit welk bedrag wordt gevorderd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat [verbalisant 1] heeft bedreigd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 200,- billijk.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Naast een schadevergoeding voor de impact die de bedreiging op [verbalisant 1] heeft gehad, verzoekt de benadeelde partij een schadevergoeding vanwege letsel dat hij door de botsing heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Weliswaar heeft de rechtbank overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond, maar hiermee is nog niet vast komen te staan dat de botsing waarbij [verbalisant 1] het letsel heeft opgelopen ook in voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ten aanzien hiervan niet kan worden vastgesteld dat dit een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 3 maanden gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 8 mei 2019 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat deze moet worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten en overweegt daartoe het volgende.
Bij de strafoplegging onder punt 6 heeft de rechtbank reeds aangegeven dat zij het noodzakelijk acht dat verdachte wordt behandeld. Zij acht het om deze reden niet opportuun dat verdachte weer vast komt te zitten. Ook eerder is er door de rechtbank besloten de onvoorwaardelijke straf die bij vonnis van 8 mei 2019 is opgelegd, niet ten uitvoer te leggen. In deze omstandigheden, in samenhang bezien met de tijd die inmiddels is verstreken waarbij ook de proeftijd inmiddels niet meer loopt, ziet de rechtbank aanleiding de vordering af te wijzen. Zij acht het niet opportuun deze ten uitvoer te leggen danwel de proeftijd te verlengen of deze om te zetten in een werkstraf.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14a, 14c, 57, 63, 138, 180 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van feit 1 primair tenlastegelegde onder parketnummer
02-084088-20;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-159907-19
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:in het besloten erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
Parketnummer 02-084088-20
feit 1 subsidiair:bedreiging met zware mishandeling;
feit 2:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
;
feit 3:wederspannigheid
;
Parketnummer 10-073676-21
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden in de situatie als de zorgmachtiging wegvalt ten tijde van de proeftijd:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het vervallen van de zorgmachtiging meldt bij SVG Novadic-Kentron op telefoonnummer 073-6409696 en voorts op een nader te bepalen locatie, afhankelijk van zijn BRP-gegevens. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich, zodra en indien geïndiceerd door de reclassering, laat behandelen door een nader te bepalen forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik en/of psychotische decompensatie ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek, en mogelijk ter beoordeling van het aanvragen van een nieuwe Zorgmachtiging. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, na rechterlijke goedkeuring, verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig acht;
* dat verdachte verblijft in een forensische instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start indien de reeds door GGzE geïndiceerde beschermde woonvorm van ggz Oost-Brabant onvoldoende bescherming blijkt te bieden, zulks ter beoordeling van de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 1988, en haar familie, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 200,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] € 200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 november 2022.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.