ECLI:NL:RBZWB:2022:6758

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
02-279979-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ontvoering met toepassing van volwassenenstrafrecht ondanks advies jeugdstrafrecht

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 oktober 2021 te Breda samen met een ander een aangeefster van haar vrijheid heeft beroofd. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 1 november 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht, wettig en overtuigend bewezen was, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd en diagnose van PDD-NOS, niet in aanmerking kwam voor berechting onder het jeugdstrafrecht. De rechtbank vond het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen onvoldoende onderbouwd. De verdachte had eerder geen strafblad en de rechtbank hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, maar oordeelde dat de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar wogen.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en verplichte ambulante behandeling. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat deze schadevergoeding al was voldaan. De rechtbank besloot tot het opheffen van de voorlopige hechtenis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-279979-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander [aangeefster] van haar vrijheid heeft beroofd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die worden ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 1 november 2022;
- het proces-verbaal van aangifte [aangeefster] (pagina’s 52 en 53 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal verhoor [medeverdachte] (pagina’s 45 en 46 van het eindproces-verbaal).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 oktober 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [aangeefster] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door:
- de mond van die [aangeefster] met een hand dicht te houden, en
- die [aangeefster] bij het lichaamvast te pakken, en
- in een auto te trekken en te houden, en
- die [aangeefster] liggend te houden en zijn, verdachtes, handen op de benen van die [aangeefster] te houden
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt, conform het advies van de reclassering, verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht. Zij vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke straf van 6 weken jeugddetentie en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in haar rapport van 14 april 2022 geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt ten aanzien van de toepassing van het jeugdstrafrecht op dat zij de visie van de officier van justitie en de reclassering op dit punt kan volgen en verzoekt de rechtbank dit advies over te nemen. De verdediging verzoekt de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening te houden met de leeftijd van verdachte, het feit dat hij niet zelfstandig woont, druk is met zijn studie en met zijn ontwikkelingsstoornis waardoor hij minder empathie kan tonen. Zij verzoekt de rechtbank om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen met de voorwaarden zoals geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in 2019 schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit met een grote impact op het slachtoffer en haar omgeving. Deze wederrechtelijke vrijheidsberoving vormt een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het moet voor haar bijzonder beangstigend zijn geweest om zo van de straat in een auto te worden getrokken en te worden meegenomen, niet wetende waarheen en voor hoe lang. Uit de slachtofferverklaring ter zitting blijkt dat zij hier nog altijd de gevolgen van ondervindt. Het voorval leidde ook tot consternatie bij de getuigen die het hebben zien gebeuren; dit soort feiten tast aldus ook het algemeen gevoel van veiligheid aan. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen voor een misdrijf. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 14 april 2022. Hierin wordt, kort samengevat, overwogen dat verdachte vanwege zijn diagnose met PDD-NOS (Autisme spectrum stoornis) mogelijk onvoldoende inzicht heeft in de (lange termijn) gevolgen van delict gedrag. Hij kan zich onvoldoende inleven in het gevoel en gedrag van een ander en lijkt daarbij zijn emoties niet adequaat te reguleren. Voorts staat in het rapport dat verdachte openstaat voor pedagogische beïnvloeding van zijn vader en wordt continuering van zijn schoolgang noodzakelijk geacht. De reclassering adviseert, met toepassing van het ASR wegingskader, het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling adviseert zij een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de feiten meerderjarig was. Uitgangspunt is dan berechting volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank kan echter besluiten om voor jongvolwassenen met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr), jeugdsancties toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder een feit is begaan. De rechtbank is van oordeel dat het reclasseringsadvies met betrekking tot de toepassing van het jeugdstrafrecht onvoldoende is onderbouwd.
De omstandigheid dat verdachte jong is en gediagnosticeerd is met PDD-NOS, maakt niet dat hij daarmee voldoet aan de wegingscriteria die gelden voor toepassing van het jeugdstrafecht. Ook is de opmerking dat verdachte openstaat voor pedagogische beïnvloeding door vader niet nader onderbouwd. Onduidelijk blijft bovendien hoe vorm kan worden gegeven aan het pedagogische aspect nu verdachte bij zijn oma woont en daar behoorlijk zelfstandig lijkt te functioneren. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om op basis van de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd af te wijken van het uitgangspunt berechting volgens volwassenstrafrecht. Zij volgt het advies van de reclassering en het verzoek van de verdediging dan ook niet en berecht verdachte volgens het volwassenenstrafrecht.
De straf
Ondanks het uitblijven van de toepassing van het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank bij het bepalen van de straf wel nadrukkelijk rekening houden met de jeugdige leeftijd van verdachte. Hiertoe zal in sterke mate aansluiting worden gezocht bij de sancties van het jeugdstrafrecht. De rechtbank houdt hierbij rekening met de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden, namelijk het blanco strafblad, zijn diagnose met PDD-NOS en de noodzaak tot continuering van zijn schoolgang. In verdachtes nadeel wordt gewogen dat het een ernstig strafbaar feit betreft en uit het dossier naar voren komt dat het delict een planmatig karakter had,wat blijkt uit verdachtes manier van handelen. Zo heeft hij een paar dagen voor het plegen van het strafbare feit op google gezocht naar termen als “hoeveel jaar voor ontvoering”, “jeugdgevangenis slaapkamers” en “spul onwel maken”. Tot slot weegt de rechtbank in verdachtes nadeel dat hij tijdens de zitting slechts in beperkte mate openheid van zaken heeft gegeven en onvoldoende inzicht in de kwalijke gevolgen van zijn handelen heeft getoond.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf moet worden opgelegd van 120 uur. De rechtbank acht naast een taakstraf, ook een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. Deze voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. De rechtbank zal verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 12 weken, met een proeftijd van 2 jaar, met de door de reclassering genoemde voorwaarden, te weten een meldplicht en een verplichte ambulante behandeling door een hulpverlener. Gelet op hetgeen wat is verhandeld ter zitting, zal de rechtbank ook een contactverbod met [aangeefster] opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 70,- aan materiële schade. De rechtbank zal de vordering afwijzen nu ter zitting is gebleken dat deze reeds is voldaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 282 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd vonnis zal melden bij reclassering Nederland te Breda, Langedijk 34. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen door een (jeugd)hulpverlener of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [aangeefster] , geboortedatum [geboortedag aangeefster] 2003, zolang de reclassering dit verbod nodig vindt;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij af.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 november 2022.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.