6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich met een vooropgezet plan samen met drie anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij een aantal goederen is buitgemaakt. De bewoners, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zijn midden in de nacht opgeschrikt en werden geconfronteerd met geweld en de dreiging daarmee. Er is een vuurwapen gebruikt, waarmee in elk geval één schot is gelost, maar bovenal ernstig is het geweld dat in het bijzijn van [slachtoffer 1] tegen [slachtoffer 2] is gebruikt, die ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en, zoals blijkt uit de toelichting bij zijn schadevordering, alsook uit zijn uitgeoefende spreekrecht op de zitting, daar nog steeds zowel fysiek als mentaal de gevolgen van ondervindt. Ook blijkt uit het door [slachtoffer 1] uitgeoefende spreekrecht op de zitting dat zij nog steeds kampt met de gevolgen van de woningoverval. Een woning geldt als een veilige en vertrouwde omgeving. Met dit feit is daar voor de slachtoffers een einde aan gemaakt. Het feit heeft voor de slachtoffers een enorme impact gehad, alsook voor hun naasten. Daarnaast zorgt een feit als dit ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving, zowel bij buurtbewoners die getuige zijn geweest als bij personen die over het incident hebben gehoord. Verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier snel aan geld te komen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan en hiervoor moet bestraffing volgen.
Strafblad
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte op 20 oktober 2021 onder andere voor twee winkelovervallen en een overval op een benzinestation is veroordeeld tot een jeugddetentie van 301 dagen met aftrek van het voorarrest en voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar en met een aantal bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat verdachte twee en een halve maand na deze veroordeling, op het moment dat hem dus een PIJ-maatregel boven zijn hoofd hing, opnieuw in de fout is gegaan voor een soortgelijk en in ernst toegenomen feit.
Deskundigenrapporten
Ook houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de rapporten van de [naam 1] van 28 juni 2022 en [naam 2] van 11 juli 2022. De psychiater heeft in haar rapport aangegeven dat de bij verdachte eerder vastgestelde oppositioneel opstandige gedragsstoornis zich verder heeft ontwikkeld tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Verdachte had deze stoornis ten tijde van het feit. Of er op dat moment ook een stoornis in het cannabisgebruik was, blijft onduidelijk. Verdachte heeft bij de psychiater niet over dit feit willen verklaren. De psychiater kan in zijn algemeenheid wel zeggen dat verdachte vooral gericht is op eigen behoeftebevrediging, opportunistische overwegingen heeft en onvoldoende wordt geremd door negatieve consequenties voor anderen en negatieve gevolgen voor hemzelf op de langere termijn. Hij is voldoende op de hoogte van normen, regels en waarden en moet in staat worden geacht om het ongeoorloofde van zijn handelen in te zien. Vanuit het procesdossier en het onderzoek bij de psychiater komen geen duidelijke aanwijzingen naar voren die wijzen op beperkingen bij verdachte, waardoor het feit hem verminderd moet worden toegerekend. De psychiater onthoudt zich daarom van een advies over de toerekenbaarheid. Ter voorkoming van recidive en voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte adviseert de
psychiater om aan hem een behandeling op te leggen gericht op de bij hem aanwezige persoonlijkheidsstoornis, waarbij ook wordt gezorgd voor een opleiding. Door het ontbreken van probleembesef, de hardnekkige denkfouten, de krenkbaarheid en de geringe beïnvloedbaarheid vraagt deze behandeling lange tijd en vooral een strak kader. Deze behandeling kan plaatsvinden binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De psychiater geeft aan dat de ontwikkeling van verdachte, nu hij nog maar net achttien jaar is, met een intensieve behandeling binnen een kader dat voldoende beveiliging en voldoende waarborgen biedt dat hij niet voortijdig kan afhaken, nog kan worden bijgestuurd. Verdachte is nu nog niet volledig verhard; hij is nog beïnvloedbaar voor beloning en bekrachtiging. Binnen de termijn van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel bestaat de kans dat hij, ondanks zijn geringe probleembesef en zijn narcistische trekken, toch van een behandeling kan profiteren. De mogelijkheden in een ambulant kader zijn volgens de psychiater uitgeput.
De psycholoog heeft in haar rapport eveneens aangegeven dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook heeft zij aangegeven dat verdachte een stoornis heeft in cannabisgebruik. Van de antisociale persoonlijkheidsstoornis was ten tijde van het feit sprake. Onduidelijk is in hoeverre de cannabisproblematiek op dat moment speelde. Gezien de aard van de persoonlijkheidsstoornis acht de psycholoog het aannemelijk dat deze stoornis zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het feit hebben beïnvloed. Dit is voor de psycholoog echter geen reden om hem dit feit verminderd toe te rekenen. De psycholoog acht het van belang dat verdachte, ter voorkoming van recidive en voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling, zijn school afmaakt en dat zijn persoonlijkheidsstoornis wordt bijgestuurd. Bij verdachte is sprake van ernstige gedragsproblematiek, welke tot nu toe onbehandeld is gebleven. Het risico op herhaling wordt als hoog ingeschat zonder verdere begeleiding of behandeling. Nu verdachte al in een voorwaardelijk PIJ-maatregel liep, acht de psycholoog het ambulant kader dan ook een gepasseerd station. De psycholoog adviseert daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Tussenconclusie
De rechtbank neemt voorgaande conclusies van de psychiater en de psycholoog over en maakt deze tot de hare, waarbij zij zich met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte aansluit bij het standpunt dat de psycholoog hierover heeft ingenomen, namelijk dat de persoonlijkheidsstoornis geen reden is om het feit verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank zal het feit dan ook geheel aan verdachte toerekenen.
Advies van de Raad
Verder houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met de rapporten van de Raad van 8 april 2022 en 2 september 2022 en de toelichting hierop op de zitting. De Raad maakt zich ernstige zorgen over verdachte. Verdachte lijkt steeds meer te zijn verhard, wat de mogelijkheden van een minder dwingend kader verder heeft beperkt. Hij lijkt ongevoelig voor externe sturing of sancties en laat berekenend gedrag zien. Verdachte ervaart zijn gedrag als normaal, waardoor iedere basis voor motivatie om alternatief gedrag te tonen of aan te leren intrinsiek ontbreekt. Deze houding maakt dat zijn leerbaarheid beperkt is. Tegelijkertijd is naar de mening van de Raad behandeling absoluut noodzakelijk om het recidiverisico te verkleinen en de ontwikkeling van verdachte zo gunstig mogelijk te laten verlopen. Zonder enig probleembesef, minimale wens tot ander gedrag of bereidheid naar het eigen aandeel te kijken, heeft de Raad er geen vertrouwen in dat een behandeling in een ambulant kader voor verdachte enig effect zal hebben. In het verleden is ook gebleken dat het verdachte niet lukt om zich, zelfs met een voorwaardelijke PIJ-maatregel boven zijn hoofd, aan de gestelde voorwaarden te houden. Gelet hierop acht de Raad voor verdachte een gedwongen gesloten justitiële setting in de vorm van een PIJ-maatregel noodzakelijk en de enige passende mogelijkheid om een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van hem te realiseren, het risico op recidive te verkleinen en voor hem de kans te vergroten dat hij op een positieve manier weer terugkomt in de maatschappij. Binnen dit gedwongen kader is de kans dat verdachte een diploma zal halen ook groter, waarna hij bij terugkeer in de maatschappij zijn leven beter vorm kan geven.
De op te leggen straf en/of maatregel
De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf ook rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot minderjarigen. Volgens deze oriëntatiepunten wordt voor een woningoverval een jeugddetentie vanaf 6 maanden opgelegd. Bij de straftoemeting dient ook rekening te worden gehouden met strafverzwarende omstandigheden. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 60 uur taakstraf, dan wel 1 maand jeugddetentie. In dit geval merkt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheden aan de ernst van het (fysieke) geweld jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , het door het gebruikte geweld veroorzaakte ernstige letsel bij [slachtoffer 2] , de bedreiging met een koevoet en een pistool, het georganiseerde karakter van de dadergroep en de kwetsbaarheid van de slachtoffers. Gelet hierop is het opleggen van een langdurige jeugddetentie dan ook op zijn plaats.
De rechtbank stelt verder vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel voldaan en zijn, zoals ook door de deskundigen en de Raad is geconcludeerd, voor verdachte de mogelijkheden in een ambulant kader uitgeput. De eerder bij verdachte geconstateerde gedragsstoornis is uitgegroeid tot een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Daarbij is hij kennelijk zodanig verhard, dat zelfs de aan hem opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel hem niet heeft kunnen weerhouden tot het plegen van het feit. Weliswaar is de behandeling in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel en de plaatsing bij een begeleid wonen traject niet van de grond gekomen, echter dit is ook aan de opstelling van verdachte te wijten geweest. De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid om het risico op recidive te verkleinen en ervoor te zorgen dat verdachte van een behandeling kan profiteren, dan met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Alleen dan bestaat de mogelijkheid dat verdachte op enig moment weer op een positieve manier zal kunnen deelnemen aan de maatschappij.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd. De rechtbank zal in zoverre de vordering van de officier van justitie volgen en verdachte deze maatregel opleggen. Daarnaast zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, een jeugddetentie opleggen van negen maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank acht gelet op de ernst van het feit niet alleen een behandeling van verdachte maar ook vergelding en genoegdoening aan de maatschappij op zijn plaats.
Nu de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, is verlenging van deze maatregel mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank zal, anders dan door de verdediging is verzocht, niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gelasten. Ingevolge artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen Sr) kan, voor zover thans van belang, de rechter bevelen dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Alhoewel de redactie van artikel 77za Sr zulks in het midden laat, moet uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat de hier gecreëerde mogelijkheid van dadelijke uitvoerbaarheid alleen kan worden bevolen in het kader van een (deels) voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf of maatregel en derhalve niet in het kader van de op te leggen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Ook is in artikel 77s Sr, anders dan in artikel 77w Sr ten aanzien van de maatregel betreffende het gedrag, geen bepaling opgenomen dat het programma dadelijk uitvoerbaar kan worden verklaard in geval van oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.