4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststaande feiten
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat het volgende is komen vast te staan.
In de avond van 24 augustus 2021 werd [aangeefster] gebeld door een man die zich voordeed als een medewerker van de [naam bank] , te weten [schuilnaam] met dienstnummer [dienstnummer] . [aangeefster] heeft deze gegevens op een briefje genoteerd. Deze man zei tegen [aangeefster] dat haar bankpas was geblokkeerd. Ook zei deze man dat [aangeefster] de volgende dag met een taxi zou worden opgehaald en naar de bank zou worden gebracht om haar bankpas te laten deblokkeren. Op 25 augustus 2021 werd [aangeefster] weer door deze man gebeld. Hij zei dat er een taxi aan zou komen. [aangeefster] is vervolgens op de taxi gaan wachten op het muurtje voor haar woning. Even later kwam de taxi en stapte er een jongeman uit die de deur van de taxi voor [aangeefster] open deed. Deze man bleek later verdachte te zijn. [aangeefster] is hierop de taxi ingestapt. De taxi reed naar Maastricht en stopte daar bij de bushalte op de [adres] vlakbij de [naam bank] . [aangeefster] en verdachte stapten vervolgens uit de taxi. [aangeefster] ging alleen de bank binnen en vroeg om haar bankpas te deblokkeren. Verdachte bleef op het bankje bij de bushalte op haar wachten. Op dat moment had hij via Snapchat appcontact met twee andere personen. Door hen werd geappt over een briefje met namen dat zij niet wil geven, dat daarom haar telefoon moet worden gepakt, of zij de bank al uitloopt, dat gevraagd wordt of het is gelukt en dat er een taxi wordt gebeld. Ook appte verdachte dat “als blauw komt moet ik loesoe geven tog”, in gewoon Nederlands dat “als de politie komt, moet ik ervan door gaan toch”. Na het deblokkeren van haar bankpas is [aangeefster] de bank uitgelopen. Zij is vervolgens naast verdachte op het bankje bij de bushalte gaan zitten. Verdachte is toen op zijn mobiele telefoon gebeld en voerde een telefoongesprek met iemand. Vervolgens kwam de politie en is verdachte aangehouden. Hiertegen verzette verdachte zich hevig. Ook probeerde hij zijn telefoon kapot te slaan. Tijdens de fouillering van verdachte werd een briefje aangetroffen met daarop dezelfde naam en hetzelfde dienstnummer van de man die [aangeefster] de vorige avond namens de bank had gebeld.
Begin van uitvoering
Een poging tot misdrijf is op grond van artikel 45 Wetboek van Strafrecht strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Gedragingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, indien zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van gedragingen die zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf oplichting. In dit kader wijst de rechtbank op het telefoongesprek met [aangeefster] in de avond van 24 augustus 2021, waarbij een valse naam en een valse hoedanigheid is gebruikt en tegen haar is gezegd dat haar bankpas was geblokkeerd en de geregelde taxirit naar de bank een dag later, zodat [aangeefster] haar bankpas kon laten deblokkeren. Gelet hierop acht de rechtbank een poging tot oplichting wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
Voor medeplegen geldt een dubbel opzetvereiste: het opzet op de onderlinge samenwerking en het opzet op de verwezenlijking van het grondfeit. Dit dubbele opzet ligt besloten in de voor medeplegen geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het begaan van het grondfeit. Deze samenwerking kan blijken uit taakverdelingen, aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte als medepleger van de poging tot oplichting kan worden aangemerkt. Hij heeft hierbij een significante rol gespeeld door, in ieder geval, [aangeefster] met een taxi op te halen om haar bankpas bij de bank te laten deblokkeren en vervolgens buiten de bank op haar te wachten. Daarbij heeft hij tijdens het deblokkeren van de pas met twee personen in niet mis te verstane apps contact over [aangeefster] gehad. Uit deze appcontacten, uit het onder verdachte aangetroffen briefje en de omstandigheid dat verdachte na zijn aanhouding zijn telefoon probeerde kapot te slaan, leidt de rechtbank af dat verdachte op de hoogte was van de uiteindelijke bedoeling van zijn handelen. Hij heeft zich hiervan op geen enkel moment gedistantieerd. Dat het uiteindelijk niet tot het voltooide delict is gekomen, is te danken aan de oplettende taxichauffeur die de politie waarschuwde.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de rol van verdachte dus groter dan enkel die van medeplichtige. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om samen met een ander of anderen [aangeefster] op te lichten. Dat niet is komen vast te staan wie deze ander of anderen waren, leidt niet tot een ander oordeel.
Vaststaande feiten
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat het volgende is komen vast te staan.
Op 25 augustus 2021 kreeg de politie de melding van een taxichauffeur over een verdachte situatie. Deze taxichauffeur had zojuist een oudere vrouw naar een bank vervoerd onder de begeleiding van een jongeman. Nadat de politie deze melding had ontvangen, zijn twee politieambtenaren, [naam politieambtenaar 1] en [naam politieambtenaar 2] , ter plaatse gegaan. Het is hen ambtshalve bekend dat criminelen zich bij bejaarden valselijk uitgeven als medewerkers van een bank en met valse voorwendselen trachten het slachtoffer geld te ontfutselen. Tegenover de bank zagen zij een oudere vrouw en een jongeman op een bankje in een bushokje zitten. De jongeman voldeed aan het signalement dat door de taxichauffeur van de betreffende jongeman was doorgegeven. Deze jonge man bleek later verdachte te zijn. [naam politieambtenaar 1] zag dat verdachte nerveus in hun richting keek. Omdat er een mogelijke verdenking was dat hij de oudere vrouw had opgelicht of daar mee doende was, vroeg [naam politieambtenaar 1] naar zijn identiteitsbewijs. Vervolgens zagen de politieambtenaren dat verdachte van het bankje afsprong en probeerde weg te rennen. Hierop probeerden de politieambtenaren om verdachte tegen te houden. [naam politieambtenaar 1] trapte tegen zijn voet waardoor verdachte bijna ten val kwam. [naam politieambtenaar 2] pakte vervolgens zijn linkerarm vast en [naam politieambtenaar 1] zijn nek. Samen probeerden zij verdachte naar de grond te brengen om hem te kunnen boeien. Zij voelde dat verdachte met kracht probeerde rechtop te staan en zich bewoog in de tegenovergestelde richting. Wederom trachtten de politieambtenaren om verdachte naar de grond te brengen. Hiertegen bleef verdachte zich verzetten. Hij zwaaide met zijn armen om zich zo los te maken van hun greep.
Rechtmatige uitoefening van de bediening
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat politieambtenaren [naam politieambtenaar 1] en [naam politieambtenaar 2] tijdens het vastpakken van verdachte werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Op dat moment was er ten aanzien van verdachte immers sprake van feiten of omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Daarom kon verdachte op basis van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als verdachte worden aangemerkt en op basis van artikel 53 Sv door de politieambtenaren op heterdaad worden aangehouden. De politieambtenaren konden dit redelijk vermoeden van schuld baseren op de melding van de taxichauffeur, het aantreffen van verdachte in het bijzijn van de oudere vrouw, de wetenschap dat criminelen zich bij bejaarden valselijk uitgeven als medewerkers van een bank en met valse voorwendselen trachten het slachtoffer geld te ontfutselen, het nerveuze gedrag van verdachte toen hij de politieambtenaren in het oog kreeg en het feit dat verdachte op de vlucht sloeg toen de politieambtenaren hem om zijn identiteitsbewijs vroegen. Dat de politieambtenaren bij het vastpakken van verdachte niet zouden hebben gezegd dat hij werd aangehouden, maakt dit niet anders. Uit het feitelijk handelen van de politieambtenaren, het vastpakken en boeien van verdachte, kon zijn aanhouding immers worden afgeleid.
Wederspannigheid
Verdachte heeft zich tegen de aanhouding door de politieambtenaren met geweld verzet door te proberen recht op te gaan staan en zich te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin de politieambtenaren hem trachtten te bewegen. Ook zwaaide verdachte met zijn armen om zich van de politieambtenaren los te maken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft gepleegd.