ECLI:NL:RBZWB:2022:6734

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_641
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering. Eiser had op 24 maart 2020 een WW-uitkering aangevraagd, welke op 8 april 2020 werd toegekend. Echter, in een besluit van 6 augustus 2020 heeft het UWV het recht op uitkering over de maand mei 2020 herzien en een bedrag van € 970,15 teruggevorderd. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser stelde dat hij pas via loonbeslag op de hoogte was geraakt van het besluit en dat hij extra tijd had gevraagd om zijn bezwaar voor te bereiden.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet aannemelijk had gemaakt dat het primaire besluit I op de juiste wijze was bekendgemaakt aan eiser, aangezien het was verzonden naar de voormalige bewindvoerder van eiser. Hierdoor was de bezwaartermijn niet gestart. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen primair besluit I. Voor primair besluit II, dat betrekking had op de betalingsregeling, verklaarde de rechtbank eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep, omdat hij geen procesbelang meer had. De rechtbank droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen primair besluit I en vergoedde het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/641 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2020 (primair besluit I) heeft het UWV besloten tot herziening en terugvordering van eisers recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
In het besluit van 28 september 2020 (primair besluit II) heeft het UWV een betalingsregeling bevestigd.
In het besluit van 4 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 oktober 2022. Hierbij was aanwezig eiser. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft op 24 maart 2020 een WW-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 8 april 2020 heeft het UWV aan eiser per 1 april 2020 een WW-uitkering toegekend.
Bij primair besluit I van 6 augustus 2020 heeft het UWV eiser medegedeeld dat zijn recht op een WW-uitkering over de maand mei 2020 is herzien en dat als gevolg daarvan een bedrag van € 970,15 aan ten onrechte ontvangen uitkering van eiser wordt teruggevorderd.
Bij primair besluit II van 28 september 2020 heeft het UWV eiser medegedeeld dat er een betalingsregeling is overeengekomen van € 264,- per maand.
Eiser heeft op 22 oktober 2020 tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Op 1 december 2020 heeft het UWV eiser een aanmaning gestuurd, waarin is gemeld dat er sprake is van een achterstand in de betalingsregeling. Eiser is daarbij verzocht om alsnog binnen twee weken de achterstallige termijn van € 264,- te betalen.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Het UWV heeft daaraan ten grondslag gelegd dat tegen primair besluit I uiterlijk 17 september 2020 bezwaar gemaakt had moeten zijn. Eiser heeft pas op 22 oktober 2020 bezwaar gemaakt, dus te laat. Voor primair besluit II geldt dat dit volgens het UWV inmiddels is vervangen door de aanmaning van 1 december 2020 en dat tegen een aanmaning geen bezwaar open staat.
3.
Beroepsgronden
Eiser heeft ter zitting, in aanvulling op zijn (inhoudelijke) schriftelijke beroepsgronden aangevoerd, kort samengevat, dat hij pas via loonbeslag bij zijn werkgever op de hoogte is geraakt van primair besluit I en toen het UWV telefonisch heeft gemeld dat hij extra tijd nodig had om uit te zoeken wat er aan de hand was en of zijn bezwaar gegrond zou kunnen zijn. Er zou toen zijn gezegd dat dit geen probleem was, maar vervolgens is toch zijn bezwaar tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard. Tegen primair besluit II heeft hij tijdig bezwaar gemaakt, maar zijn inhoudelijke grieven zijn gericht tegen de herziening en terugvordering, neergelegd in primair besluit I.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.
Beoordeling
In geschil is of het UWV het bezwaar van eiser tegen de primaire besluit I en II terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.1
Primair besluit I
Het UWV heeft het bezwaar van eiser tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard omdat dit bezwaar volgens het UWV te laat is ingediend. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor indienen van bezwaar zes weken en vangt de bezwaartermijn aan de dag nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Naar vaste rechtspraak is uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit betekent dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Verder moet het zo zijn dat niet is gebleken van recente problemen bij de verzending van poststukken. Pas als het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde dat vermoeden te ontzenuwen.
De rechtbank constateert dat het primaire besluit I, dat dateert van 6 augustus 2020, naar het adres van de bewindvoerder van eiser is gestuurd. Nu het bewind van eiser al per 15 mei 2019 was opgeheven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het besluit niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. Het UWV had het primaire besluit I, net als het toekenningsbesluit van 8 april 2020, niet aan eisers voormalige bewindvoerder maar aan eiser zelf moeten sturen. Dat dit is gebeurd, is naar het oordeel van de rechtbank door het UWV niet aannemelijk gemaakt. Niet is gebleken dat het primaire besluit I aan eiser is verzonden en evenmin heeft het UWV een verzendadministratie overgelegd, waaruit de bekendmaking kan blijken.
Uit de gedingstukken blijkt dat de voormalig bewindvoerder van eiser het UWV bij schrijven van 18 augustus 2020 heeft verzocht om post rechtstreeks naar eiser te sturen. In die brief is tevens aangegeven dat de bewindvoerder de diezelfde dag door haar ontvangen brief van het UWV heeft doorgestuurd naar eiser. Voor zover het UWV zich op het standpunt zou stellen dat hieruit blijkt dat de bewindvoerder het primaire besluit I aan eiser heeft doorgezonden, kan de rechtbank het UWV daarin niet volgen. De bewindvoerder heeft niet nader gespecificeerd welke brief is doorgezonden en met “
de brief die ik vandaag ontvangen heb” lijkt een andere brief dan het primaire besluit I bedoeld te zijn, nu in het dossier ook een brief van het UWV van 14 augustus 2020 zit betreffende terugbetaling uitkering, gericht aan eiser en eveneens toegezonden aan het adres van de bewindvoerder.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit I naar het juiste adres is verzonden. Nu niet is gebleken dat het primaire besluit I op de juiste wijze bekend is gemaakt en eiser de tijdige ontvangst geloofwaardig heeft betwist, is de bezwaartermijn niet reeds op 7 augustus 2020 gaan lopen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of en zo ja, wanneer het besluit van 6 augustus 2020 aan eiser is bekendgemaakt. Het door eiser op 22 oktober 2020 ingediende bezwaarschrift is onder die omstandigheden ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het beroep is om die reden gegrond.
5.2
Primair besluit II
Alvorens aan de beoordeling van eisers beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen primair besluit II kan worden toegekomen, dient eerst te worden beoordeeld of eiser hierbij nog belang heeft. Ter zitting is gebleken dat eiser het volledige terugvorderingsbedrag inmiddels aan het UWV heeft terugbetaald en geen inhoudelijke grieven aanvoert tegen de betalingsregeling.
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij alleen maar bezwaar heeft gemaakt tegen primair besluit II omdat hij had begrepen dat er tegen primair besluit I geen bezwaar meer kon worden gemaakt. Zijn (inhoudelijke) grieven richten zich enkel tegen primair besluit I, strekkende tot herziening en terugvordering van zijn WW-uitkering, zo heeft hij desgevraagd verklaard. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang (meer) heeft bij een beslissing op zijn bezwaar tegen primair besluit II. De rechtbank zal eiser in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
6.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover eiser niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen primair besluit I. De rechtbank draagt het UWV op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen voor zover dat ziet op primair besluit I. De rechtbank wijst erop dat uit artikel 8:106 van de Awb volgt dat het Uwv geen nieuw besluit hoeft te nemen zo lang een hoger beroep-procedure tegen deze uitspraak loopt. Voor zover het beroep zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen primair besluit II, verklaart de rechtbank eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep wegens het ontbreken van procesbelang.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen primair besluit I betreffende de herziening en terugvordering van zijn WW-uitkering;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij eisers bezwaar tegen primair besluit I niet-ontvankelijk is verklaard;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen primair besluit I met inachtneming van deze uitspraak;
  • verklaart eiser niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover het is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen primair besluit II;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 11 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Op grond van artikel 6:6, onder aanhef en sub a, van de Awb kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift de niet-ontvankelijk verklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.