ECLI:NL:RBZWB:2022:6732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1174
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag na wijziging in woonsituatie van het kind

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) beoordeeld. Eiseres had vanaf het derde kwartaal van 2020 geen recht meer op kinderbijslag voor haar zoon, die per 25 mei 2020 bij zijn vader was gaan wonen. De rechtbank behandelt de feiten en de procedure die hebben geleid tot deze beslissing. Eiseres had eerder telefonisch contact gehad met de Svb en gemeld dat haar zoon tijdelijk bij zijn vader verbleef. De Svb had daarop het recht op kinderbijslag aanvankelijk voortgezet, maar na een aanvraag van de vader van de zoon, werd het recht van eiseres heroverwogen. De rechtbank concludeert dat de Svb terecht heeft besloten dat eiseres geen recht meer had op kinderbijslag, omdat de zoon vanaf 25 mei 2020 bij zijn vader woonde. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en oordeelt dat er geen sprake is van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door de Svb. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1174 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Svb dat eiseres vanaf het derde kwartaal van 2020 geen recht meer heeft op kinderbijslag.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en mr. A. Marijnissen namens de Svb.

Totstandkoming van het besluit

De zoon van eiseres, [naam zoon] , staat per 25 mei 2020 in de Basisregistratie Personen (Brp) ingeschreven op het adres van zijn vader, de heer [naam vader] . Naar aanleiding hiervan heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar het recht op kinderbijslag. In dat kader is eiseres verzocht om informatie te verstrekken.
Eiseres heeft op 17 september 2020 telefonisch contact met de Svb opgenomen en gemeld dat [naam zoon] op 25 mei 2020 voor een periode van maximaal een half jaar bij zijn vader is gaan wonen.
Op 21 september 2020 heeft de Svb eiseres per brief gemeld dat, gelet op de verklaring die zij tijdens het telefoongesprek heeft afgelegd, het recht op kinderbijslag van eiseres ongewijzigd wordt voortgezet.
Daarnaast heeft de Svb eiseres op 21 september 2020 een brief gestuurd met het verzoek om het daarbij gevoegde formulier ingevuld te retourneren. Dit, omdat de Svb bericht heeft ontvangen dat [naam zoon] niet langer bij eiseres woont en er een aanvraag kinderbijslag van de vader van [naam zoon] is ontvangen. Eiseres heeft op het formulier aangegeven dat [naam zoon] vanaf 25 mei 2020 niet langer bij haar verblijft wegens een gedwongen uithuisplaatsing.
Bij besluit van 17 november 2020 (primair besluit) heeft de Svb eiseres medegedeeld dat zij met ingang van het derde kwartaal geen recht meer heeft op kinderbijslag voor [naam zoon] .
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit van 10 februari 2021 is de Svb bij haar primaire besluit gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de Svb terecht het recht op kinderbijslag van eiseres per het derde kwartaal van 2020 heeft beëindigd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat de Svb terecht het recht op kinderbijslag van eiseres vanaf het derde kwartaal van 2020 heeft stopgezet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bij de beoordeling aan wie kinderbijslag moet worden uitbetaald is, ingevolge artikel 18, vierde lid, van de Algemene kinderbijslagwet (Akw), van belang tot wiens huishouden het kind behoort.
Op basis van de gedingstukken stelt de rechtbank vast dat bij beschikking van de rechtbank van 25 november 2019 een machtiging uithuisplaatsing voor [naam zoon] is verleend voor de periode van 25 november 2019 tot en met 13 mei 2020. [naam zoon] is daarbij geplaatst bij zijn vader. Voorts is gebleken dat [naam zoon] vanaf 25 mei 2020 in de Brp op het adres van zijn vader staat ingeschreven. Eiseres heeft op 5 november 2020 op het formulier “informatie over woonsituatie kind” ook ingevuld dat [naam zoon] vanaf 25 mei 2020 niet meer op haar adres woont en dat hij naar verwachting langer dan zes maanden niet thuis zal verblijven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb op basis van de hiervoor genoemde gegevens terecht geconcludeerd dat [naam zoon] in ieder geval vanaf 25 mei 2020 tot het huishouden van zijn vader behoort. Dit betekent dat eiseres vanaf 25 mei 2020 formeel geen recht meer had op kinderbijslag. Omdat de Svb het recht op kinderbijslag per kwartaal vaststelt, betekent dit dat de Svb terecht per het derde kwartaal van 2020 het recht op kinderbijslag van eiseres heeft beëindigd.
Voor zover eiseres een beroep doet op het vertrouwensbeginsel is de rechtbank van oordeel dat dit niet slaagt. Uit vaste jurisprudentie [1] volgt namelijk dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als door of namens een bevoegd orgaan ten aanzien van de betrokkene uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Dat er zo’n toezegging of uitlating is gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar heeft de Svb eiseres op 21 september 2020 per brief medegedeeld dat de wijziging in de woonsituatie van [naam zoon] geen gevolgen had voor het recht op kinderbijslag van eiseres, maar de rechtbank merkt daarbij op dat de Svb deze mededeling heeft gedaan op basis van informatie die zij had verkregen in een telefoongesprek met eiseres op 17 september 2020. Eiseres heeft nagelaten om in dat gesprek te melden dat er sprake is van een gedwongen uithuisplaatsing. Bovendien is door de medewerker van de Svb al tijdens het telefoongesprek een voorbehoud gemaakt. Er is expliciet aangegeven dat de situatie opnieuw zal worden bekeken zodra de heer [naam vader] een aanvraag voor kinderbijslag heeft ingediend. Dit staat ook zo in de brief van 21 september 2020 vermeld. Toen na het telefoongesprek bleek dat deze aanvraag al was ingediend, heeft de Svb meteen diezelfde dag een tweede brief naar eiseres gestuurd, waarin is aangegeven dat het recht van eiseres op kinderbijslag opnieuw zal worden beoordeeld. Aan de vereisten voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voldaan.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 11 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Kinderbijslagwet (Akw)
Artikel 7, eerste lid, van de Akw luidt:
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
Artikel 11 van de Akw luidt:
1. Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is.
2. Recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind bestaat indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, en, indien van toepassing, artikel 7a.
3. Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is en na toepassing van artikel 7d niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij of het kind zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e.
Artikel 18, vierde lid, van de Akw luidt:
Indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.
Artikel 18, zesde lid, van de Akw luidt:
Indien de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde lid kinderbijslag zou moeten worden betaald indien hij een aanvraag zou hebben ingediend, geen aanvraag heeft ingediend, wordt de kinderbijslag, in afwijking van het vierde en vijfde lid, betaald aan de persoon die daartoe wel een aanvraag heeft ingediend. Indien de persoon, bedoeld in de eerste zin, die geen aanvraag heeft ingediend, alsnog een aanvraag indient, wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend, mits de aanvraag in de eerste twee maanden van dat kalenderkwartaal is ingediend. Indien de aanvraag, bedoeld in de tweede zin, is ingediend in de laatste maand van een kalenderkwartaal dan wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop van het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend.