ECLI:NL:RBZWB:2022:6703
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening inzake huishoudelijke ondersteuning
Op 10 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 19 juli 2022, waarin haar indicatie voor huishoudelijke ondersteuning administratief werd verlengd. Vervolgens heeft de verzoekster beroep aangetekend tegen een besluit van 10 oktober 2022, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. In beide zaken heeft de verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting achterwege is gebleven. De rechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de Awb een verplichting tot betaling van griffierecht kent, zoals vastgelegd in artikel 8:82 in samenhang met artikel 8:41 van de Awb. De verzoekster is bij aangetekende brieven van 20 oktober 2022 geïnformeerd over deze verplichting en is erop gewezen dat het griffierecht uiterlijk binnen twee weken moest worden betaald. Tevens is haar meegedeeld dat bij niet-tijdige betaling het verzoek niet-ontvankelijk verklaard kon worden.
De voorzieningenrechter constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, waardoor de verzoeken kennelijk niet-ontvankelijk zijn. De voorzieningenrechter heeft daarom de verzoeken om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.