ECLI:NL:RBZWB:2022:6696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5243
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor splitsing monumentaal pand

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 november 2022, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] behandeld. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 25 januari 2021 is verleend voor het splitsen van een monumentaal pand. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eisers beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft op 13 oktober 2022 de zaak behandeld. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft afgezien van het opstellen en goedkeuren van een erfbeplantingsplan, wat in strijd is met artikel 12.5.4, sub e van de planvoorschriften. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om dit gebrek te herstellen binnen zes weken na de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5243 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eisers

(gemachtigde: mr. K.M. Peters),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2], verweerder
(gemachtigde: mr. M.J.M. Morel).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[naam vergunninghouder]te [plaatsnaam 1] , (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. A.A. Bouman).

Procesverloop

1.1
Bij besluit van 25 januari 2021 (verzonden op 27 januari 2021) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van een monumentaal pand. Bij besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het besluit van 25 januari 2021 ongegrond verklaard.
1.2
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De vergunninghouder heeft een reactie ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam vertegenwoordiger] . De vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Vergunninghouder heeft op 4 november 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen en splitsen van een monumentaal pand aan de [adres 1] 3 te [plaatsnaam 1] (perceel). Bij besluit van 25 januari 2021 is de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten “bouwen van een bouwwerk”, het handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening” en “het uitvoeren van een activiteit bij een gemeentelijk monument”. Eisers wonen op het aangrenzende perceel en hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 januari 2021. Het college heeft in het bestreden besluit de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd.

Omvang van het geschil

3. De rechtbank beoordeelt of het college in het bestreden besluit op goede gronden de verleende omgevingsvergunning heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De verleende omgevingsvergunning omvat tevens toestemming voor de activiteiten “bouwen” en “het uitvoeren van een activiteit bij een gemeentelijk monument”. Omdat eisers tegen de in de vorige volzin genoemde activiteiten geen beroepsgronden hebben aangevoerd, beoordeelt de rechtbank deze activiteiten niet.
4. Eisers voeren aan dat dat de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid van het bestemmingsplan niet duidelijk maakt van welke artikelen afgeweken kan worden, zodat het college hier ten onrechte gebruik van heeft gemaakt. Zou de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid wel aan de verleende vergunning ten grondslag gelegd kunnen worden, dan geldt dat de aanvraag niet voldoet aan artikel 12.5.4 van de planvoorschriften. Zo is onder meer geen sprake van een te splitsen woning, is niet aangetoond dat de splitsing bedoeld is voor het behoud en/of het herstel van de cultuurhistorische bebouwing en er is geen goedgekeurd erfbeplantingsplan. Eisers vrezen, door de bouw van een extra bijgebouw, ingebouwd te worden.
4.1
Het college heeft ter zitting – onder verwijzing naar het bestreden besluit – verweer gevoerd. De rechtbank zal het ter zitting gevoerde verweer betrekken bij de beoordeling van de relevante beroepsgronden.
4.2
Tussen partijen is het vigerende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” (bestemmingsplan) en de bestemming van het perceel niet in geschil. Het perceel heeft de bestemming “Wonen” [1] . Dat betekent dat de aangewezen gronden bestemd zijn voor onder meer wonen, een aan huis gebonden beroep en een expositieruimte. Evenmin is in geschil dat er – volgens artikel 4.1, sub a en c, van het [naam plan] ( [naam plan] ) – voor voldoende parkeerplaatsen dient te worden gezorgd.
Partijen verschillen in het bijzonder van mening over de uitleg van artikel 12.5.4 van de planvoorschriften en of er gezorgd wordt voor voldoende parkeerplaatsen. Artikel 12.5.4 geeft het college beoordelingsruimte om van het bestemmingsplan af te wijken, althans om woningen toe te voegen en wel door splitsing van bestaande gebouwen. Het betreft hier een binnenplanse vrijstelling die de rechtbank naar aard van de bevoegdheid terughoudend toetst. Het college heeft op goede gronden aan het bestreden besluit onder meer ten grondslag gelegd dat de afwijkingsmogelijkheid van dit artikel is terug te voeren op artikel 12.2.3, sub a, van de planvoorschriften. Op grond van dit artikel is maar een woning per bouwvlak toegestaan. Door splitsing kunnen er twee woningen op een bouwvak worden geplaatst. De grond dat niet duidelijk is van welke artikelen er afgeweken wordt, slaagt niet. Het artikel verbindt aan splitsing van gebouwen een aantal voorwaarden. Deze zijn opgenomen in sub a tot en met i van artikel 12.5.4.
Tussen partijen is in geschil of wordt voldaan aan sub b ten 2e, sub c, sub e, sub f en sub g van artikel 12.5.4. van de planvoorschriften. De rechtbank zal de hiervoor genoemde
voorwaarden beoordelen.
Artikel 12.5.4, sub e
4.3
Op grond van artikel 12.5.4., sub e, van de planvoorschriften dient met de splitsing
een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting. De kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. De bezwarencommissie [plaatsnaam 2] (commissie) heeft het college overeenkomstig geadviseerd. Het college heeft in het bestreden besluit evenwel overwogen dat – nu het perceel in de huidige situatie al meer dan voldoende landschappelijk is ingepast en gelegen is in een bosgebied – er al sprake is van voldoende landschappelijke inpassing. Het college heeft ter zitting aangegeven dat de door de vergunninghouder beoogde beplanting niet als erfbeplantingsplan aan het college is voorgelegd. Er is dus ook geen sprake van een goedgekeurd erfbeplantingsplan. Volgens het college is dit niet geheel in lijn met artikel 12.5.4 van de planvoorschriften, maar voldoet de beoogde beplanting materieel aan het bepaalde in artikel 12.5.4, sub e.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten onrechte afgezien van het (laten) opstellen én goedkeuren van een erfbeplantingsplan. De betreffende voorwaarde is nu eenmaal opgenomen in de planvoorschriften. Een letterlijke interpretatie van dit onderdeel van het artikel dient dan ook de rechtszekerheid. Als het de bedoeling was geweest om in individuele gevallen af te zien van een dergelijk goedgekeurd plan, dan had het voor de hand gelegen dat zo een bepaling in de planvoorschriften was opgenomen. Dat geldt te meer omdat het bestemmingsplan van 2015 is en de omliggende landschappelijke inpassing toen al was gerealiseerd. Het toepassen van de voorwaarde van een erfbeplantingsplan doet op zichzelf niets af aan de reeds aanwezige en nog aan te planten beplanting. Het toepassen van artikel 12.5.4, sub e, van de planvoorschriften zonder dat daar een goedgekeurd erfbeplantingsplan aan ten grondslag ligt, maakt het besluit gebrekkig. Dit leidt tot de conclusie dat deze beroepsgrond slaagt.
Artikel 12.5.4, sub b ten 2e, sub c, sub f en sub g
4.5
Artikel 12.5.4, sub b, ten tweede, van de planvoorschriften stelt bij splitsing als voorwaarde dat er in maximaal twee woningen mag worden gesplitst. Volgens eisers is niet aan deze voorwaarde voldaan, omdat het te splitsen stuk onroerend goed geen woning is. De rechtbank leidt uit artikel 12.5.4 van de planvoorschriften niet af dat dit de voorwaarde is. Volgens de aanhef van artikel 12.5.4 ziet splitsing op het toevoegen van woningen door bouwkundige aanpassingen van
bestaande gebouwen. Het bestemmingsplan bepaalt niet dat enkel woningen gesplitst kunnen worden. De verwijzing naar artikel 12.5.4, sub b, ten tweede, van de planvoorschriften maakt dat niet anders, omdat de rechtbank meent dat de splitsingsmogelijkheid enkel bedoeld is om woningen toe te voegen en er per bouwvak (in afwijking van het bepaalde in artikel 12.2.3, sub a, van het bestemmingsplan) maximaal twee woningen mogen zijn. Deze grond slaagt niet.
4.5.1
In artikel 12.5.4, sub c, van het bestemmingsplan is bepaald dat woningsplitsing uitsluitend is toegestaan als de splitsing mede is gericht op het behoud en/of herstel van de cultuurhistorische bebouwing. Tussen partijen is niet in geschil dat het college, hangende bezwaar, een aanvullend advies heeft ingewonnen bij de monumentencommissie. Volgens de monumentencommissie zorgt de splitsing niet voor verlies van cultuurhistorische waarden. Volgens eisers dient splitsing een positieve bijdrage te verlenen aan het behoud en/of herstel van de cultuurhistorische bebouwing. Naar het oordeel van de rechtbank volgt dat niet uit artikel 12.5.4, sub c, van de planvoorschriften. Het betreffende artikel stelt immers “behoud en/of herstel”, de cultuurhistorische waarden mogen er in ieder geval niet op achteruit gaan. Aan die voorwaarde wordt voldaan. Ook deze grond slaagt niet.
4.5.2
Volgens eisers wordt niet aan artikel 12.5.4, sub f en g, van de planvoorschriften voldaan. Door de splitsing is sprake van een onevenredige aantasting van de in geding zijnde belangen (sub f) en is er geen sprake meer van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (sub g). Eisers vrezen de plaatsing van een extra (vergunningsvrij) bijgebouw. De beoogde splitsing zorgt er volgens eisers voor dat zij in de tuin worden geconfronteerd met zowel de (bestaande) tuin van [adres 2] 3a als met de tuin van de nieuwe woning [adres 2] 3a-01. Hierdoor verslechtert het woon- en leefklimaat in belangrijke mate. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het plaatsen van een bijgebouw geen onderdeel uit van de aanvraag en wordt daarom dus ook niet meegenomen in de beoordeling. Het college heeft ter zitting bovendien aangegeven dat de vrees van eisers voor de plaatsing van een bijgebouw niet gerechtvaardigd is, omdat de plaatsing hiervan niet mogelijk is op basis van het bestemmingsplan noch vergunningsvrij. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit standpunt te twijfelen. De rechtbank leidt uit het dossier af dat de aangevraagde omgevingsvergunning enkel betrekking heeft op de beoogde woningsplitsing en dat er, ook na de splitsing, nog steeds een aanzienlijke afstand (circa 25 meter) overblijft tot de kant van de tuin van de nieuwe woning. Er is dan ook geen sprake van een onevenredige aantasting van de in het geding zijnde belangen, waaronder de belangen van eisers, en is er nog steeds sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze grond slaagt niet.
4.5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van artikel 4.1, sub a en c, van het [naam plan] in samenhang met het Parkeerbeleidsplan 2015-2020 van de gemeente [plaatsnaam 2] er minimaal 1,6 tot 2,8 parkeerplaatsen gerealiseerd [2] dienen te worden. Uit de door de vergunninghouder ingebrachte stukken – waaronder een tekening van het perceel – volgt dat er (inclusief een mee te rekenen dak overstek [3] ) sprake is van een breedte van 5,10 meter. Eisers hebben dat ter zitting ook erkend. De lengte van de parkeerruimte is 6 meter. Uit het voorstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate dat er circa 30 m2 parkeerruimte beschikbaar is en dat is voldoende voor twee parkeerplaatsen. Op basis van het bestemmingsplan is de plaats van de parkeerplaatsen ondergeschikt. Het voorgaande is ook conform de overwegingen uit het bestreden besluit. Deze grond slaagt niet.
4.6
Zoals hiervoor is overwogen onder 4.4 is het bestreden besluit in strijd met de in artikel 12.5.4, sub e, van de planvoorschriften opgenomen verplichting om een goedgekeurd erfbeplantingsplan aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag te leggen. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college alsnog een conform artikel 12.5.4, sub e, van de planvoorschriften goedgekeurd erfbeplantingsplan aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag leggen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
5. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr.S.J.E. Loontjens, griffier, op 11 november 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 12.1.1 van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan.
2.Bijlage 6 van het Parkeerbeleidsplan 2015-2020 van de gemeente [plaatsnaam 2] , kolommen Buitengebied en rijen koopwoning vrijstaand/twee-onder-een-kap, tussen/hoek en huurhuis vrije sector.
3.AbRS 19 december 2008, ECLI:NL:RVS:2018:4155.