ECLI:NL:RBZWB:2022:6665

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
02-074518-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing door dreigen met een mes en dwingen tot afgifte van enig geldbedrag

Op 10 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte had op 25 maart 2022 in Breda een persoon in een kleedkamer opgesloten en met een mes gedreigd om een geldbedrag af te dwingen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer en getuigenverklaringen die de aangifte ondersteunden. De verdachte had wisselend verklaard en zijn verklaringen waren op relevante onderdelen tegenstrijdig, wat de rechtbank deed besluiten om meer geloof te hechten aan de verklaring van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 213 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en de persoon van de verdachte, die een stoornis in het alcoholgebruik en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis had. De rechtbank achtte het van belang dat de verdachte zo spoedig mogelijk kon starten met de noodzakelijke behandeling en hulpverlening, en legde daarom een onvoorwaardelijk strafdeel op dat gelijk was aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank stelde ook bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-074518-22
vonnis van de meervoudige kamer van 10 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, met inachtneming van voornoemde wijziging tenlastelegging, op neer dat verdachte:
iemand zijn vrijheid heeft ontnomen door hem in een kleedkamer op te sluiten en hem fysiek vast te houden en tevens die persoon heeft afgeperst door met een mes te dreigen en te proberen hem te dwingen een geldbedrag af te geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die de aangifte ondersteunen, alsmede het bij [aangever] aangetroffen letsel. De verklaringen van verdachte vindt de officier niet geloofwaardig, omdat verdachte wisselend heeft verklaard en zijn verklaringen op relevante onderdelen tegenstrijdig zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte niet het opzet heeft gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving, zoals bij feit 1 is ten laste gelegd. Immers, verdachte heeft steeds ontkend de deur op slot te hebben gedaan en daarmee aangever [aangever] te hebben belemmerd de ruimte te kunnen verlaten. Bij feit 2 heeft verdachte wel aangegeven dat hij in een schermutseling met [aangever] terechtkwam en dat er over en weer is geduwd en getrokken, maar hij heeft ontkend dat hij een mes bij zich had. Naar de mening van de verdediging is er onvoldoende onderzoek gedaan naar het geconstateerde letsel. Het is niet zeker dat het aangetroffen letsel bij aangever in het gezicht door een mes is veroorzaakt en verdachte heeft een alternatief scenario gegeven dat dit letsel met zijn horloge of ring kan zijn veroorzaakt tijdens de schermutseling, maar dat is niet nader onderzocht. Verdachte dient vrijgesproken te worden van beide feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De verklaring van verdachte
Volgens verdachte wilde hij met aangever in gesprek over de factuur en het beslag en was het juist aangever die daarop agressief richting verdachte reageerde en hem als eerste bij zijn shirt vastpakte. Verdachte verklaarde tijdens de zitting dat hij aangever daarop ook bij zijn shirt heeft vastgepakt en dat zij al worstelend in de kleedkamer terecht zijn gekomen. Bij de politie heeft verdachte daarover anders verklaard, namelijk dat aangever naar de kleedkamer liep en verdachte naar hem toe is gelopen. Volgens verdachte is de deur van de kleedkamer wel dichtgevallen, maar zat deze niet op slot. Hij kon deze immers nog gewoon openen, verklaarde hij. Over het letsel bij aangever verklaarde verdachte dat dit mogelijk zou zijn ontstaan tijdens de worsteling door het horloge en de ring die hij die dag droeg.
De geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte.
De rechtbank constateert dat de verklaring van aangever op meerdere relevante onderdelen ondersteund wordt door bewijsmiddelen in het dossier. Zo bevestigde getuige [getuige 1] dat de deur van de kleedkamer op slot was en dat verdachte dwingend over kwam. Getuige [getuige 2] verklaarde dat verdachte agressief op hem over kwam. Ook had aangever zichtbaar letsel aan zijn hals, in het gezicht en aan zijn oor. Dit past meer in het scenario zoals aangever verklaard heeft, dan in het scenario zoals verdachte dat speculerend schetst. Het scenario van verdachte staat op zichzelf en wordt – in tegenstelling tot de verklaring van aangever – niet door andere bewijsmiddelen in het dossier ondersteund en is ook anderszins niet door hem aannemelijk gemaakt. De rechtbank hecht daardoor meer geloof aan de verklaring van aangever dan aan dat van verdachte en verwerpt het verweer. De rechtbank heeft bovendien geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever.
Vaststelling van de feiten
Op basis van vorenstaande en het dossier komt de rechtbank tot de volgende vaststelling van de feiten. Verdachte is op 25 maart 2022 naar tandartsenpraktijk [naam tandarts] in [plaatsnaam] gegaan omdat hij in gesprek wilde met aangever over een rekening van diens tandartspraktijk en het daarvoor gelegde beslag.
Verdachte heeft aangever opgewacht in het personeelsgedeelte van de praktijk en hem op een dwingende manier aangesproken. Aangever wilde zich eerst omkleden voordat hij met verdachte in gesprek zou gaan en heeft verdachte verzocht beneden te wachten. Aangever liep de kleedkamer binnen en werd onmiddellijk gevolgd door verdachte. Verdachte trok de deur dicht en draaide vervolgens de deur op slot. Aangever en verdachte waren op dat moment alleen in de kleedkamer. Verdachte riep tegen aangever dat hij hem geld schuldig was. Aangever heeft verdachte verzocht de kleedkamer te verlaten, waarna verdachte aangever bij zijn keel heeft gepakt met zijn linkerhand en zijn keel dicht heeft geknepen. Aangever duwde hierop verdachte weg waardoor hij zijn keel niet meer kon dichtknijpen, maar wel zijn hoofd nog vasthield. Met zijn rechterhand haalde verdachte vervolgens een mes uit zijn broekzak en plaatste deze tegen de hals van aangever. Verdachte riep daarbij dat aangever hem geld moest betalen. Terwijl aangever zich probeerde los te maken is er een worsteling tussen beiden ontstaan. Hierdoor verplaatste het mes naar de wang van aangever. Aan de hals, de wang en het oor van aangever is letsel ontstaan. Aangever en verdachte hebben circa drie minuten met elkaar opgesloten gezeten in de kleedkamer en aangever kon geen kant op. Medewerkers konden de kleedkamer niet in omdat de deur op slot zat.. Toen aangever los kon komen van verdachte heeft verdachte het mes weer in zijn broekzak gestopt en heeft hij de praktijk snel verlaten.
De bewezenverklaring
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
In de aangifte wordt door aangever gesproken over € 5.000 welke verdachte nog van aangever zou willen. In de aanvullende verklaring van aangever van 1 april 2022 heeft aangever het over € 500. Verdachte zelf heeft ook aangegeven dat het om een bedrag van € 500 zou gaan. Voor de rechtbank staat daardoor voldoende vast dat het verdachte om enig geldbedrag ging en de rechtbank zal dat dan ook bewezen verklaren en in het midden laten of dat om € 500 of € 5.000 ging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 25 maart 2022 te Breda, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet: die [aangever] opgesloten in een kleedkamer en toen die [aangever] hem, verdachte, verzocht de kleedkamer te verlaten die [aangever] bij de keel vastgepakt en vastgehouden en die [aangever] bij zijn hoofd vastgepakt en vastgehouden;
2.
op 25 maart 2022 te Breda, , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag dat geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, immers heeft hij, verdachte, die voornoemde [aangever] bij de keel vast gepakt en de keel
dichtgeknepen en dichtgehouden en die [aangever] bij zijn hoofd vastgepakt en een mes, op de hals/keel van die [aangever] geplaatst en/of gedrukt en/ meermalen de woorden toegevoegd: “Jij gaat het mij betalen, ik
krijg die 5000 euro nog van jou” en/of “jij gaat mij die 5000 euro betalen”, althans woorden van gelijke aard en strekking en tijdens een worsteling tussen verdachte en die [aangever] met een mes, in de wang en in de hals/keel en in het oor gesneden en/of gekrast, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht inclusief alle in het reclasseringsrapport geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank toch tot een veroordeling komt, zou er geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Dit zou namelijk de ingezette hulpverlening doorkruisen en dat is zeer onwenselijk. De verdediging acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend, aangevuld met een voorwaardelijke straf met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder ook het begeleid wonen, hoewel verdachte dat zelf eigenlijk niet wil.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing van aangever. Aanleiding hiervoor was de factuur die hij gekregen had na een noodbehandeling en de bijkomende incassokosten. Verdachte is naar de praktijk gegaan en heeft aangever opgewacht en hem vervolgens gedurende enkele minuten opgesloten in een kleedkamer. Daarbij heeft verdachte aangever bij zijn keel en hoofd vastgepakt. Vervolgens heeft verdachte een mes op de keel van aangever gezet om daarmee aangever te proberen te dwingen geld aan hem te geven. Aangever heeft zich geprobeerd te bevrijden en daardoor zijn zij in een worsteling terechtgekomen waarbij het mes richting de wang van aangever is bewogen. Ondanks dat verdachte een mes heeft gebruikt, is ernstig letsel uitgebleven en is het bij beperkt letsel gebleven.
Met zijn handelen heeft verdachte aangever angst aangejaagd en hem gevoelens van onveiligheid bezorgd. Dit blijkt uit de aangifte waarin aangever aangeeft dat hij zich bedreigd en aangevallen voelde en hij het gevoel kreeg dat het wel eens goed fout zou kunnen aflopen met hem. Verdachte heeft aangever daarnaast gedurende korte tijd belemmerd in zijn persoonlijke bewegingsvrijheid waardoor aangever geen kant op kon. Verdachte heeft daarmee een vergaande inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangever. Dat alles omdat verdachte wilde dat er een oplossing zou komen zoals hij die voor ogen had.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
  • een psychologisch rapport van 10 juni 2022, uitgebracht door drs. [naam psycholoog] , klinisch psycholoog;
  • de reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland van 5 juli 2022 en 10 augustus 2022 en het voortgangsverslag van 21 oktober 2022;
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 oktober 2022.
Uit het psychologisch rapport volgt dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in het alcoholgebruik (licht) en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Ten tijde van de laste gelegde feiten waren bij verdachte de geconstateerde stoornissen ook aanwezig, die het handelen van verdachte in enige mate hebben beïnvloed. Volgens de psycholoog had verdachte echter nog wel kunnen kiezen voor gedragsalternatieven. Toekomstige monitoring van en toezicht op de gedragingen van verdachte en het op indicatie verlenen van – in aanvang praktische – vormen van hulpverlening lijken voor de psycholoog geïndiceerd om vermindering van het gevaar op recidive op termijn te realiseren. De psycholoog denkt hierbij aan begeleiding en behandeling door de forensische tak van de GGZ. Toezicht door de reclassering is hierbij zeker van toegevoegde waarde.
Uit de adviezen van de reclassering blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering acht een ambulante behandeling vanuit een forensisch kader nodig, waarbij het innemen van medicatie onderdeel kan zijn van de behandeling. Door de reclassering zijn een aantal bijzondere voorwaarden geadviseerd: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, forensische begeleiding en/of forensisch begeleid wonen, een contactverbod met aangever en de betreffende tandartspraktijk, meewerken aan schuldhulpverlening en aan middelencontrole.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies en adviezen over.
Ten slotte volgt uit het uittreksel van de justitiële documentatie dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank betrekt dit daarom niet bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Strafoplegging
Voor het overtreden van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht zijn geen Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank kijkt daarom naar straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, ook al zijn de feiten en omstandigheden in elke zaak uniek en soms lastig te vergelijken. Daarop gelet en rekening houdend met de feiten en omstandigheden in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf op zijn plaats is. Gelet op het feit dat verdachte een langdurige noodzakelijke behandeling voor de boeg heeft, welke op dit moment al in de startblokken staat, en verdachte al 152 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, acht de rechtbank het van belang dat deze noodzakelijke behandeling op korte termijn kan starten. Het nu terugsturen van verdachte naar de gevangenis zoals door de officier van justitie wordt geëist, zou zeer wel kunnen leiden tot verstoring van het reeds ingezette hulpverlenings- en behandelingstraject. De rechtbank acht het van belang dat verdachte nu zo spoedig mogelijk kan starten met zijn behandeling en zal daarom een onvoorwaardelijk strafdeel opleggen dat gelijk is aan de tijd welke verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank acht het van belang dat de noodzakelijke hulpverlening en behandeling goed van de grond komt en er gedurende langere tijd toezicht op wordt gehouden door de reclassering. Daarom zal aan verdachte een langere proeftijd, namelijk voor de duur van drie jaar, worden opgelegd met een hoog voorwaardelijk strafdeel. Dit om verdachte er enerzijds van te weerhouden opnieuw de fout in te gaan en hem anderzijds te motiveren gedurende langere tijd mee te werken aan het benodigde hulpverlenings- en behandeltraject. De rechtbank vindt hierbij het meewerken aan ambulante (woon)begeleiding ook van belang en zal deze voorwaarde dan ook, ondanks dat verdachte daartoe niet echt gemotiveerd lijkt, wel opleggen.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot de volgende strafoplegging: een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 213 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel koppelt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zoals hierna opgenomen in het dictum van het vonnis.

7.Het beslag

7.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen mes aan de rechthebbende, zijnde verdachte of diens moeder

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Wederrechtelijke vrijheidsberoving;
feit 2:Afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 213 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich meldt binnen twee werkdagen na het vonnis bij de reclassering
Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich ambulant laat behandelen door Fivoor, forensische zorg Breda of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding, intake en een positieve indicatiestelling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan ambulante (woon) begeleiding vanuit Unitio of een andere instelling voor forensische begeleiding, te bepalen door de reclassering. Verdachte werkt mee aan onderzoek naar woonbegeleiding/ wonen bij een gecontracteerde woning van Unitio/ Connect wonen in Tilburg. Bij gebleken geschiktheid werkt hij mee aan plaatsing en vestigt hij zich in de aan hem toegewezen woning. Het verblijf in een woning start na
positieve indicatie (afhankelijk van begeleidingsperiode van zes tot acht weken). Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangever dan wel de
betreffende tandartspraktijk heeft en zoekt;
* dat verdachte zich niet begeeft in het gedeelte van de Pastoor van Spaandonkstraat gelegen tussen de straten Schuurkerkstraat en Haagweg/Liesbosstraat en ook niet in de Schuurkerksteeg;
* dat verdachte meewerkt aan schuldhulpverlening. Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en cannabis/hasj om het
middelengebruik te beheersen. De reclassering kan een urineonderzoek en een ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een mes, aan de rechthebbende;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. C.J.G.M. van der Weide, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en mr. A. Luijten, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 november 2022.