Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster
Procesverloop
€ 1.123,63.
Overwegingen
€ 96,80).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV. Het UWV had in een primair besluit van 26 juli 2021 medegedeeld dat verzoekster met ingang van 20 juli 2021 meer arbeidsgeschikt was, maar dat haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet zou wijzigen. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 54,39% met een restverdiencapaciteit van € 1.123,63. In een bestreden besluit van 9 november 2021 verklaarde het UWV het bezwaar van verzoekster gegrond, maar wijzigde de uitkering niet. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.
Op 11 oktober 2022 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en verzoekster per 8 april 2020 een IVA-uitkering toegekend, omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Het UWV heeft ingestemd met de veroordeling in de proceskosten die zijn gemaakt in de beroepsprocedure.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 855,80, inclusief kosten voor rechtsbijstand en medische informatie. Tevens is het UWV verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.