ECLI:NL:RBZWB:2022:6588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
016899-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding ex artikel 530 Sv toegewezen met gedeeltelijke afwijzing van kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door verzoekster, geboren in 1978. Het verzoekschrift, dat op 31 oktober 2021 ter griffie is ingekomen, betreft een schadevergoeding ten laste van de Staat van in totaal € 6.554,67. Dit bedrag bestaat uit kosten van rechtsbijstand, reiskosten, verletkosten en immateriële schade. De behandeling van het verzoek vond plaats op 16 maart 2022, waarbij de gemachtigd raadsman, mr. J.J. Douwes, en de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, aanwezig waren. Verzoekster was niet verschenen.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de gevraagde vergoeding niet voor toekenning in aanmerking komt, met name de reiskosten en immateriële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig en op de juiste wijze is ingediend en dat zij bevoegd is om het verzoek te behandelen. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in overweging genomen, met name artikel 530, dat bepaalt dat een gewezen verdachte recht heeft op vergoeding van gemaakte kosten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand, maar heeft de gevraagde reiskosten en immateriële schadevergoeding afgewezen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een bedrag van € 4.180,00 toe te kennen aan verzoekster, dat zal worden overgemaakt op de rekening van haar advocaat. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
rk-nummer: 016899-21
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering ingekomen ter griffie op 31 oktober 2021, in de zaak:
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat tot een bedrag van € 6.554,67 bestaande uit de kosten van rechtsbijstand ten bedrage van €5.462,32, reiskosten en verlet kosten verhoor bij de politie ten bedrage van €162,35 en immateriële schade ten bedrage van € 250,00 alsmede de forfaitaire vergoeding ten bedrage van € 680,00 voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting;
  • de kennisgeving sepot van 19 oktober 2021;
  • de conclusie van de officier van justitie d.d. 4 november 2021;
  • de overige stukken.
Het verzoekschrift is behandeld op de openbare zitting van de enkelvoudige raadkamer op 16 maart 2022. De gemachtigd raadsman mr. J.J. Douwes en de officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, mr. R.S. Jacobs zijn gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen doch niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.

2.Het verzoek en het standpunt van de officier van justitie

Namens verzoekster is aangevoerd dat er gronden van redelijkheid en billijkheid zijn om de gevraagde vergoeding toe te kennen. De gevraagde vergoeding bestaat uit kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt. De raadsman merkt op dat de zaak met name in de voorfase veel tijd in beslag heeft genomen. De raadsman heeft ter zitting de urenonderbouwing nader toegelicht en blijft bij het ingediende verzoek tot schadevergoeding.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek om schadevergoeding gedeeltelijk moet worden afgewezen. De door verzoekster gevraagde vergoeding van
€ 162,35 voor de reiskosten en verlet kosten met betrekking tot het verhoor bij de politie en de immateriële schade van € 250,00 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten vallen niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv. Met betrekking tot de gevraagde kosten voor rechtsbijstand stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze gedeeltelijk moeten worden afgewezen. De door de raadsman verrichte werkzaamheden staan niet in verhouding met de aard van de zaak.

3.De beoordeling.

De rechtbank overweegt als volgt.
Het verzoekschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede de kosten die hij heeft gemaakt voor rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De zaak van verzoekster is op 19 oktober 2021 geseponeerd in verband met onvoldoende bewijs. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoekster een vergoeding toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand
De rechtbank overweegt als volgt.
Met betrekking tot de gevraagde reiskosten en verlet kosten die verzoekster heeft moeten maken met betrekking tot het verhoor bij de politie alsmede de gevraagde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet in aanmerking komen voor vergoeding. Deze kosten vallen niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv.
Met betrekking tot de verzochte vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand komt de zaak de rechtbank niet voor als een complexe strafzaak en is de vervolging beperkt gebleven tot een verhoor op het politiebureau. Gelet hierop komen de gevorderde kosten voor rechtsbijstand de rechtbank bovenmatig voor en zal de rechtbank een schatting maken in hoeverre in het kader van de onderhavige strafzaak gemaakte kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank acht termen aanwezig om de verzochte vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand te matigen en kent een bedrag toe van
€ 3.500,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer zal een forfaitaire vergoeding worden toegekend van
€ 680,00.

4.De beslissing.

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv tot een bedrag van € 4180,00 (vierduizend en honderdtachtig euro) toe.
De rechtbank bepaalt dat een bedrag van
€ 4180,00(vierduizend en honderdtachtig euro) zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van de Stichting Derdengelden Douwes + Partners Advocaten, onder vermelding van " [verzoekster] /staat (schadevergoeding)".
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor het overige af.
Deze beslissing is op 30 maart 2022 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier en is uitgesproken ter openbare zitting.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).