ECLI:NL:RBZWB:2022:6583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
21-012027
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikel 530 Sv voor gemaakte kosten in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding van een gewezen verdachte, die op 6 juli 2021 was vrijgesproken van de verdenking van jeugdprostitutie. Het verzoekschrift was ingediend op 9 augustus 2021 en betrof de vergoeding van kosten van rechtsbijstand, reiskosten en verblijfskosten. De verzoeker stelde dat hij in totaal € 25.342,24 aan kosten voor rechtsbijstand had gemaakt, naast reiskosten van € 1.608,60 en verblijfskosten van € 696,40. De officier van justitie betwistte de hoogte van de gevraagde kosten en stelde dat alleen een deel van de reiskosten en verblijfskosten voor vergoeding in aanmerking kwam.

De rechtbank overwoog dat de zaak juridisch eenvoudig was en dat de gevraagde vergoeding voor rechtsbijstand bovenmatig was. De rechtbank kende uiteindelijk een bedrag van € 10.849,48 toe, bestaande uit een vergoeding voor rechtsbijstand, reiskosten en de kosten van het verzoekschrift. De rechtbank wees het verzoek voor het overige af. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/665578-17
rk-nummer: 21-012027
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 9 augustus 2021, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. I.T.H.L. van de Bergh, Wilhelminasingel 97, 6202 NB Maastricht

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 25.342,24, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 1.608,60, voor vergoeding van reiskosten;
  • € 696,40, voor vergoeding van verblijfskosten;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van 6 juli 2021 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 8 maart 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. I.T.H.L. van de Bergh als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij bij vonnis van 6 juli 2021 is vrijgesproken door deze rechtbank ter zake van, kort gezegd, jeugdprostitutie. Gelet op voornoemde strafrechtelijke verdenking heeft verzoeker de nodige kosten van rechtsbijstand moeten maken. Naar het oordeel van verzoeker is het billijk deze kosten ter hoogte van € 25.342,24 te vergoeden. Daarnaast heeft verzoeker reiskosten moeten maken ter hoogte van, in totaal, € 1.608,60. Omdat verzoeker woonachtig is in [woonplaats] is het niet mogelijk op een enkele dag heen en weer te reizen. Derhalve heeft verzoeker de nodige verblijfskosten moeten maken, mede met betrekking tot bezoeken aan zijn advocaat. Het totale bedrag daartoe bedraagt € 696,40. Ten slotte vraagt verzoeker de kosten aangaande het opstellen, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift ad € 680,00. Verzoeker vraagt de rechtbank onderhavige verzoekschrift toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de reis- en verblijfkosten zoals aangevoerd door verzoeker voor wat betreft de verhoren bij politie en de bezoeken aan zijn advocaat, niet voor vergoeding vatbaar zijn. Enkel de reiskosten met betrekking tot de zitting, ter hoogte van
€ 262,08 kan worden toegewezen. Voor wat betreft de verblijfskosten stelt de officier van justitie dat de standaard vastgestelde kosten voor verblijf van € 37,85 toegewezen kan worden voor het verblijf in Nederland op de dag van de terechtzitting. De door de advocaat van verzoeker aangedragen kosten voor rechtsbijstand dienen sterk gematigd te worden. Verzoeker is gedagvaard en vrijgesproken voor het plegen van ontucht met een minderjarige prostituee. Een redelijk eenvoudig strafbaar feit. Er worden door de advocaat 74,48 uren gevraagd voor die relatief juridisch overzichtelijke, strafbare verdenking met een dossier van geringe omvang. De officier van justitie is van mening dat van een gespecialiseerd, ervaren advocaat, verwacht mag worden een dergelijk dossier met de nodige voortvarendheid wordt benaderd. Daarnaast bevat het urenoverzicht en de bijbehorende specificatie de nodige onduidelijkheden en lijken er dubbele kostenposten in rekening te worden gebracht. Tot slot roept de kostenpost "studie jurisprudentie" de nodige vraagtekens op nu van een gespecialiseerd strafrechtadvocaat verwacht mag worden over de nodige kennis te beschikken inzake hun vakgebied voor zover dit algemene kennis is. De forfaitaire vergoeding ter zake onderhavig verzoekschrift kan toegewezen worden.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank merkt allereerst het volgende op. De declaratie aangaande verrichte juridische bijstand is een uitgangspunt dat door de rechtbank wordt betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid zijn om aan een verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand en, zo ja, tot welk bedrag. De rechtbank slaat daarbij onder meer acht op de omvang en de complexiteit van een onderliggende strafzaak en de specificaties aangaande de gefactureerde uren in de nota(’s). In het geval de rechtbank de gevraagde vergoeding, gelet op alle omstandigheden bovenmatig acht, kan dat een grond zijn om de gevraagde vergoeding te matigen dan wel af te wijzen.
Uit het vonnis in raadkamerdossier blijkt dat verzoeker werd verdacht van het eenmalig ontucht plegen met een minderjarige prostitué. Uit het vonnis blijkt ook dat verzoeker op zitting een bezoek aan de betreffende prostitué heeft erkend, maar dat daarbij volgens hem geen sprake is geweest van seksuele handelingen. De minderjarige zelf heeft in haar aangifte niets verklaard over het bezoek van verzoeker. De appberichten waarop de officier van justitie zich voor het bewijs beriep waren volgens de rechtbank vaag, van na het bezoek en afkomstig van de pooier van de minderjarige. Er was geen bewijs dat de minderjarige en haar pooier over het bezoek door verzoeker hadden gesproken. De meervoudige strafkamer heeft verzoeker dan ook vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig bewijs aangaande de ontuchtige handelingen. Het eindproces-verbaal is 92 pagina’s groot, maar de inhoudelijk relevante stukken, inclusief de aangifte van de minderjarige en het politieverhoor van verzoeker, beslaat daarvan ongeveer de helft. In zijn politieverhoor op 2 oktober 2017 heeft verzoeker zich bij de zaaksgerichte vragen consequent op zijn zwijgrecht beroepen.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een juridisch eenvoudige zaak van geringe omvang. Als het niet om het verwijt van jeugdprostitutie was gegaan, had deze zaak ook enkelvoudig afgedaan kunnen worden en ook dan was het een zaak van juridisch eenvoudige aard en geringe omvang. Aan de rechtbank wordt vervolgens verzocht een nota ter hoogte van € 25.342,24 aan professionele rechtsbijstand te vergoeden, gebaseerd op een urenspecificatie van 74:48 uur. Naast een aantal passende besprekingen op kantoor met verzoeker blijkt uit die specificatie dat de raadsman (in totaal) een zeer groot aantal uren heeft besteed aan telefonisch contact en correspondentie met verzoeker. Een aantal dat niet te rijmen is met de juridisch eenvoudige aard van de zaak en de geringe omvang van het dossier. In raadkamer heeft de raadsman toegelicht dat in een zaak als deze zijn contacten met een cliënt ook vaak het karakter van sociaal werk hebben. De rechtbank merkt hier alvast op dat dat geen aspect van het werk van een strafrechtadvocaat is dat in deze mate als rechtsbijstand kan worden aangemerkt. Over de eveneens gedeclareerde meerdere malen dossierstudie heeft de raadsman toegelicht dat hij op verschillende momenten in het verloop van de tijd het dossier opnieuw heeft moeten bestuderen, omdat hij tussendoor natuurlijk met vele andere zaken bezig is geweest. Dat neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de zaak van klager echt eenvoudig was; niet alleen juridisch, maar ook wat betreft feitelijke inhoud van het dossier. Dat maakt tot slot ook dat 12,5 uur voor het opstellen van een pleitnota van feitelijk tien A-viertjes met een groot lettertype en een grote regelafstand naar het oordeel van de rechtbank bovenmatig is. Drieënhalve pagina daarvan betreft het vrijspraakpleidooi en de andere pagina’s bestaan voor de helft uit het citeren van jurisprudentie in het kader van een subsidiair strafmaatverweer. Voor de bestudering van jurisprudentie is bovendien separaat nog 4 uur gedeclareerd.
Hert voorgaande leidt tot de conclusie dat het (totaal) verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand zeer bovenmatig te noemen is . De rechtbank zal op gronden van billijkheid een bedrag aan kosten van rechtsbijstand toekennen ter grootte van
€ 10.000,00.
Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van een bedrag ter grootte van
€ 1.608,60wegens gemaakte reiskosten en
€ 696,40aan verblijfkosten. Artikel 530 Sv geeft aanspraak op vergoeding van gemaakte reis- en verblijfkosten ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak. De door verzoeker ter zake gevorderde kosten zijn reis- en verblijfkosten die verzoeker heeft gemaakt in verband met bezoeken aan zijn advocaat en verhoren bij politie en justitie. Deze kosten vallen niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Onder “onderzoek” wordt in artikel 530 Sv begrepen het onderzoek door een rechter. De kosten die zijn gemaakt door verzoeker voor reizen (en verblijven) van en naar het politiebureau en van en naar zijn advocaat komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal deze kosten dan ook afwijzen. Voor de kosten die verzoeker gemaakt heeft ten behoeve van de terechtzitting zal de rechtbank een bedrag ter hoogte van € 41,44 aan reiskosten en € 128,04 aan verblijfskosten zijnde een totaalbedrag van
€ 169,48
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 10.849,48, bestaande uit:
- € 10.000,00 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 169,48 aan reis- en verblijfkosten; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 10.849,48zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Weening Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “ S2017-841”.
Deze beslissing is op 22 maart 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Luijten en J. van ‘t Westende, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).