ECLI:NL:RBZWB:2022:6567

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
21-016680
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift schadevergoeding ex artikel 530 Sv

Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die in 2021 was aangehouden op verdenking van het voorhanden hebben van een vuurwapen, maar later was medegedeeld dat er geen verdere vervolging zou plaatsvinden. De verzoeker vorderde een schadevergoeding van in totaal € 1.259,00 voor gederfde inkomsten, € 500,00 voor immateriële schade, en een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de behandeling van het verzoekschrift.

Tijdens de zitting op 21 maart 2022 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. B.M.C.F. Groen, was wel aanwezig om het verzoek te verdedigen. De officier van justitie stelde dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat het niet ondertekend was, maar trok dit standpunt later in. De rechtbank overwoog dat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen en dat de gevorderde kosten niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv vielen.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet in aanmerking kwam voor de gevraagde schadevergoeding, omdat de omstandigheden geen gronden van billijkheid aanwezig maakten. Het verzoek werd afgewezen, evenals de aanvraag voor de forfaitaire vergoeding. De beslissing werd genomen door mr. R.P. Broeders in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/210595-21
rk-nummer: 21-016680
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 26 oktober 2021, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1994,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.M.C.F. Groen, Baronielaan 1, 4818 PA Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.259,00, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
  • € 500,00, voor vergoeding van immateriële schade;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 6 augustus 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 21 maart 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. B.M.C.F. Groen als gemachtigd advocaat gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij verdacht werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen. Op 6 augustus 2021 is verzoeker ervan op de hoogte gesteld dat er geen verdere vervolging plaats zal vinden. Verzoeker heeft door zijn aanhouding meerdere diensten als begeleider/maatschappelijk medewerker moeten missen. Deze kosten bestaan uit niet declarabele uren ter hoogte van € 1.259,00. De airpods van verzoeker zijn tevens beschadigd. Tot slot heeft verzoeker psychische klachten aan de verdenking overgehouden hetgeen verzoeker graag als immateriële kosten vergoed ziet ter hoogte van € 500,00. Verzoeker vraagt de vaste forfaitaire vergoeding ter hoogte van € 680,00 aangaande onderhavig verzoekschrift en verzoekt de rechtbank zijn verzoek toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift, primair, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu verzoeker het verzoekschrift niet heeft ondertekend. Mocht de rechtbank echter beslissen dat verzoeker ontvankelijk is, dan is de officier van justitie van mening dat het verzoekschrift integraal afgewezen dient te worden nu hetgeen verzoeker stelt, met geen enkel stuk wordt onderbouwd.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld het primair ingenomen standpunt niet langer te handhaven.

2. De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De door verzoeker verzochte kosten vallen niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv en zijn (in zijn geheel) niet onderbouwd. De rechtbank zal onderhavig verzoek dan ook afwijzen op alle gevorderde posten.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 4 april 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).