Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die in 2021 was aangehouden op verdenking van het voorhanden hebben van een vuurwapen, maar later was medegedeeld dat er geen verdere vervolging zou plaatsvinden. De verzoeker vorderde een schadevergoeding van in totaal € 1.259,00 voor gederfde inkomsten, € 500,00 voor immateriële schade, en een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de behandeling van het verzoekschrift.
Tijdens de zitting op 21 maart 2022 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. B.M.C.F. Groen, was wel aanwezig om het verzoek te verdedigen. De officier van justitie stelde dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat het niet ondertekend was, maar trok dit standpunt later in. De rechtbank overwoog dat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen en dat de gevorderde kosten niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv vielen.
De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet in aanmerking kwam voor de gevraagde schadevergoeding, omdat de omstandigheden geen gronden van billijkheid aanwezig maakten. Het verzoek werd afgewezen, evenals de aanvraag voor de forfaitaire vergoeding. De beslissing werd genomen door mr. R.P. Broeders in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.