ECLI:NL:RBZWB:2022:6566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
21-017614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift schadevergoeding ex artikel 530 Sv na sepot van strafzaak

Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding ingediend door verzoeker, geboren in 1979, vertegenwoordigd door mr. J.H.E.M. Kersemaekers. Het verzoekschrift was ingediend op 15 november 2021, naar aanleiding van een sepotbeslissing van de officier van justitie op 9 november 2021. Verzoeker vroeg om een schadevergoeding van € 833,69 voor kosten van rechtsbijstand, alsook een forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, stellende dat verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had, aangezien de strafzaak was geseponeerd op basis van opportuniteit en niet op grond van de inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Tijdens de zitting op 11 maart 2022 is de officier van justitie, mr. J. Castelein, gehoord, evenals mr. A. Tönis als waarnemend gemachtigd advocaat van verzoeker. Verzoeker was niet verschenen. De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de gevraagde vergoeding, omdat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de gemaakte kosten.

De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van de schadevergoeding afgewezen, evenals het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor de behandeling van het verzoekschrift. Deze beslissing is genomen in het kader van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, dat de voorwaarden voor schadevergoeding na sepot regelt. De rechtbank heeft benadrukt dat de beslissing op billijkheid is gebaseerd, en dat de omstandigheden van de zaak niet rechtvaardigen dat verzoeker in deze kosten wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/303107-21
rk-nummer: 21-017614
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 15 november 2021, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.H.E.M. Kersemaekers, Parkstraat 10, 4818 SJ Breda
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 833,69, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 9 november 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 11 maart 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. J. Castelein en mr. A. Tönis als waarnemend gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak op 9 november 2021 is geseponeerd. Om die reden vraagt hij toekenning van een vergoeding van € 833,69 voor de kosten rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld het verzoek moet worden afgewezen. De zaak is geseponeerd omdat een recente bestraffing de vervolging niet noodzakelijk maakte. Er zijn geen gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten rechtsbijstand, nu verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft gehad dat hij kosten rechtsbijstand heeft moeten maken.
De advocaat heeft in raadkamer aangevoerd dat de stukken in het dossier onvoldoende zijn om vast te stellen dat verzoeker de kosten rechtsbijstand aan zichzelf te wijten heeft gehad. Daarbij zou bij vervolging de vraag aan de orde zijn gekomen of het Openbaar Ministerie ontvankelijk zou zijn geweest in de vervolging. Er is geen sprake van een zaak die onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid.
In raadkamer heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat met de stukken in het dossier de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken in het dossier is gebleken dat er een verdenking ontstond jegens verzoeker. De strafzaak is geëindigd door middel van een sepotbeslissing van de officier van justitie in verband met een recente bestraffing van verzoeker. Dit betekent dat de zaak uitsluitend om redenen van opportuniteit ten einde is gekomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verzoeker de door hem verzochte kosten aan zichzelf te wijten heeft gehad. Onder die omstandigheid is het toewijzen van een vergoeding van de kosten niet billijk. Het verzoek tot toekennen van de vergoeding wordt dan ook afgewezen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van de verzoekschriften in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 25 maart 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).