Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker, geboren in 1980, die woonachtig was in Breda en vertegenwoordigd werd door mr. J.H.E.M. Kersemaekers. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, waarbij de verzoeker kosten van rechtsbijstand van € 572,68 en een forfaitaire vergoeding van € 550,00 voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift had aangevraagd. De officier van justitie had zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat de strafzaak tegen de verzoeker was geseponeerd. De rechtbank overwoog dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de strafrechtelijke verdenking, aangezien hij onder invloed van verdovende middelen geen voorrang had gegeven aan een van rechts komende auto, wat leidde tot een ongeval. De rechtbank concludeerde dat het niet billijk was om de gevraagde kosten te vergoeden, en wees het verzoek tot schadevergoeding af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.