ECLI:NL:RBZWB:2022:6564

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
02/048881-22, 02/089358-21 (tul) en 02/117498-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en bedreigingen met tbs-maatregel

Op 8 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en bedreigingen. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. H. van Asselt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het stalken van de aangeefster, het bedreigen van haar en het bedreigen van een verbalisant. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een periode van meer dan twee maanden stelselmatig had ingelijfd in de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door haar 742 keer te bellen en haar meerdere keren te bedreigen met de dood. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan belaging en bedreiging, en legde een gevangenisstraf op van 257 dagen, met aftrek van voorarrest, en een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen eiste dat de verdachte behandeld zou worden voor zijn geestelijke stoornissen, die bijdroegen aan zijn delictgedrag. De benadeelde partij, de aangeefster, kreeg een schadevergoeding van € 1.500,00 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/048881-22, 02/089358-21 (tul) en 02/117498-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 8 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Op de zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging met voormelde parketnummers behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
[aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft gestalkt;
aangeefster meerdere keren heeft bedreigd;
verbalisant [verbalisant 1] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster in de ten laste gelegde periode heeft belaagd. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte van aangeefster, de bevindingen van het onderzoek naar de telefonische contacten tussen verdachte en aangeefster, de door verdachte ingesproken voicemailberichten, de tapgesprekken en de bevindingen dat verdachte met zijn busje in de buurt van de woning van aangeefster heeft gereden. Daar komt bij dat verdachte ter zitting ook heeft erkend dat zijn gedragingen kunnen worden aangemerkt als stalken.
Dat aangeefster ook een aantal keer telefonisch contact heeft gezocht met verdachte en zij elkaar ook weleens hebben ontmoet maakt, gezien de context waarin en de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgevonden, niet dat de ten laste gelegde gedragingen van verdachte niet wederrechtelijk zijn geweest.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster in de ten laste gelegde periode meerdere keren heeft bedreigd met de dood. De officier van justitie baseert zich hierbij op de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en de tapgesprekken, waaruit blijkt dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan.
Voor wat betreft de ten laste gelegde uitlatingen die verdachte over aangeefster heeft geuit richting de verbalisanten, wijst de officier van justitie op de aangifte, waaruit kan worden afgeleid dat aangeefster ook is geconfronteerd met die uitlatingen.
Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat het wel zou kunnen zijn dat hij de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] heeft bedreigd met de dood. De officier van justitie baseert zich hierbij op de bevindingen van [verbalisant 1] en de verklaring van verdachte ter zitting dat hij die uitlatingen heeft gedaan.
Dat door [verbalisant 1] hiervan geen aangifte is gedaan betekent niet dat niet tot een bewezen- verklaring van dit feit kan worden gekomen. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan, dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. Nu uit de bevindingen van [verbalisant 1] kan worden afgeleid dat verdachte ook heeft geprobeerd zijn dreigement om zichzelf van het leven te beroven in daden om te zetten, acht de officier van justitie bewezen dat bij [verbalisant 1] in het algemeen de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee door verdachte werd gedreigd zou worden gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde belaging. De verdediging stelt hiertoe dat uit tapgesprekken blijkt dat aangeefster ook regelmatig telefonisch contact heeft gezocht met verdachte zonder dat zij daarvoor een plausibele verklaring had. Ook blijkt uit het dossier dat aangeefster meerdere keren aantoonbaar heeft gelogen over ontmoetingen en contacten met hem. Door de ambivalente signalen die aangeefster richting verdachte heeft geuit, is het voor hem niet altijd duidelijk geweest in hoeverre zijn contacten voor haar ongewenst waren, zodat de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen niet kan worden vastgesteld.
Feit 2
De verdediging stelt dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de ten laste gelegde uitlatingen die verdachte jegens de opsporingsambtenaren heeft geuit zijn overgebracht aan aangeefster, terwijl voor een bewezenverklaring van een indirecte bedreiging onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Daarom bepleit de verdediging verdachte daarvan partieel vrij te spreken.
Feit 3
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde bedreiging. [verbalisant 1] heeft geen aangifte gedaan van bedreiging en uit het dossier blijkt niet dat [verbalisant 1] zich bedreigd heeft gevoeld door de uitlatingen die verdachte richting hem heeft gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 Belaging [aangeefster]
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte aangeefster berichten heeft gestuurd, zodat verdachte van deze ten laste gelegde feitelijke gedraging partieel wordt vrijgesproken.
Ook wordt verdachte partieel vrijgesproken van de ten laste gelegde feitelijke gedraging dat hij zich heeft opgehouden in de buurt van aangeefster. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat zij elkaar hebben getroffen bij - onder meer - [horecagelegenheid 1] en [horecagelegenheid 2] , maar de rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat deze gedragingen wederrechtelijk zijn geweest.
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank wel vast dat verdachte in de periode van 17 december 2021 tot en met 25 februari 2022 aangeefster 742 keer heeft gebeld, waarbij hij ook veelvuldig haar voicemail heeft ingesproken. Ook staat vast dat verdachte veelvuldig via derden heeft geprobeerd om informatie in te winnen over en contact te krijgen met aangeefster en dat hij zich herhaaldelijk heeft opgehouden in de buurt van haar woning. Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij in zijn witte bus in de buurt van de woning van aangeefster heeft gereden, ziet de rechtbank, gelet op de bevindingen van de politie, geen reden om aan te nemen dat dit iemand anders dan verdachte is geweest.
Bij de beantwoording van de vraag of deze gedragingen zijn te kwalificeren als belaging in de zin van de wet, is beslissend of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van die ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft. Voorts dienen de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer mede in aanmerking te worden genomen.
Verdachte heeft aangeefster gedurende ruim twee maanden veelvuldig en met een variëteit aan gedragingen lastig gevallen. Op de dag nadat verdachte uit detentie is gekomen, na een veroordeling wegens eerdere belaging van aangeefster, is hij meteen weer op meerdere manieren contact met haar gaan zoeken. Ook het feit dat hij meerdere keren gedetineerd is geraakt wegens het overtreden van het aan hem opgelegde contact- en gebiedsverbod met aangeefster in de vorige strafzaak, heeft verdachte daarvan niet kunnen weerhouden. Zodra verdachte weer op vrije voeten werd gesteld, is hij steeds weer contact met aangeefster gaan zoeken. Aangeefster is geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van het contact met verdachte. Verdachte heeft in het contact steeds op een indringende en obsessieve wijze geprobeerd om haar te dwingen de relatie tussen hen voort te zetten. Verdachte heeft haar in dat contact ook op verschillende manieren gemanipuleerd door te dreigen met - onder meer - het plegen van suïcide als zij niet deed wat hij van haar verlangde. Voorts is gebleken dat door de gedragingen van verdachte het persoonlijke leven van aangeefster is beïnvloed en dat zij hiervan veel last heeft ondervonden. Aangeefster leefde in angst en voelde zich onveilig, omdat zij 24 uur per dag over haar schouder moest kijken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster met het oogmerk haar te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Weliswaar heeft aangeefster zelf ook een aantal keren telefonisch contact gezocht met verdachte, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, maar dit staat niet in verhouding tot het aantal keren dat verdachte contact met haar heeft gezocht, namelijk 14 tegenover 742 keer. Bovendien kan uit de tapgesprekken van 15 januari 2022 worden afgeleid dat het gedrag van verdachte door aangeefster als ongewenst werd ervaren. Ook kan van een bezoek van aangeefster aan een café waar verdachte aanwezig was niet worden gezegd dat zij verdachte bewust opzocht en contact met hem zocht. De rechtbank is van oordeel dat deze incidentele contacten niet afdoen aan de wederrechtelijkheid van de gedragingen van verdachte. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging van aangeefster.
Feit 2 Bedreiging [aangeefster]
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 17 december 2021 tot en met 25 februari 2022 de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan.
Het verweer van de verdediging dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, omdat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de uitlatingen die verdachte richting de opsporingsambtenaren heeft geuit aan aangeefster zijn overgebracht, wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In de eerste plaats geldt dat voor een bewezenverklaring van een indirecte bedreiging voldoende is dat verdachte zich, gelet op de inhoud van de bedreigingen, de indringende wijze waarop deze zijn geuit en de personen tegenover wie deze zijn geuit, willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij aangeefster. Daarbij komt dat uit de aangifte blijkt dat aangeefster ook daadwerkelijk kennis heeft genomen van de uitlatingen, zoals weergegeven onder de eerste drie gedachtestreepjes van de tenlastelegging.
De uitlating onder het vierde gedachtestreepje heeft verdachte weliswaar geuit tegen een vriendin van aangeefster, maar uit het dossier kan worden afgeleid dat aangeefster hiervan ook kennis heeft genomen. Het bericht waarin verdachte de desbetreffende uitlating tegen haar vriendin heeft gedaan, is immers door aangeefster aan de politie overhandigd.
Gezien de inhoud van de bedreigingen en de problematiek tussen verdachte en aangeefster is de rechtbank voorts van oordeel dat bij aangeefster in het algemeen de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk zou kunnen uitvoeren.
Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste legde bedreigingen van aangeefster.
Feit 3 Bedreiging verbalisant [verbalisant 1]
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat verdachte op 25 februari 2022 de ten laste gelegde uitlatingen jegens [verbalisant 1] heeft geuit.
Het verweer van de verdediging dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, omdat er door [verbalisant 1] geen aangifte is gedaan en daardoor niet kan worden vastgesteld dat [verbalisant 1] zich bedreigd heeft gevoeld, wordt verworpen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Hiervoor is voldoende dat de geuite bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees kon opwekken.
Met de officier van justitie acht de rechtbank bewezen dat in het algemeen bij [verbalisant 1] een redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee door verdachte werd gedreigd ook zou worden uitgevoerd, omdat uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] blijkt dat verdachte ten tijde van het uiten van die bedreiging ook heeft geprobeerd zijn dreigement om zichzelf van het leven te beroven in daden om te zetten.
Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste legde bedreigingen van [verbalisant 1] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 17 december 2021 tot en met 25 februari 2022 in de gemeente Rucphen wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van zijn ex-partner [aangeefster] , met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, door meermalen:
- die [aangeefster] veelvuldig te bellen en voicemails in te spreken en
- middels derden informatie/contact proberen te krijgen over/met die [aangeefster] en
- zich op te houden in de buurt van de woning van die [aangeefster] ;
2.
in de periode van 17 december 2021 tot en met 25 februari 2022 in de gemeente Rucphen zijn ex-partner [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [aangeefster] en/of medewerkers van de politie en/of derden dreigend - onder andere - de woorden toe te voegen:
-"Ik neem haar gewoon mee het graf in" en/of
-"Als ik vrij kom, dan rijd ik hem zo bij haar naar binnen" en/of
-“Ik maak haar kapot, als jullie mij vastzetten, zet ik haar vast en maak ik haar kapot. Ik stuur 20 polen op haar af. Als ik haar met een andere man zie neuken, schiet ik ze allebei kapot. Ik heb schijt aan jullie en ik heb nog meer schijt aan het rechtssysteem!” en/of
-“Ze kom me wel tegen als ik haar met een ander tegen kom dan iedereen dood” en/of
-“Als je bij een andere vent kom maak ik iedereen dood” … “nee ik heb het schijt aan iedereen nee dan maar dood. Ik heb het schijt aan te sterven Ik ben niet bang om te sterven. Ik kom er nu aan” en/of
-“Kom ik nou naar jou toe, kijk te gij blaas ik alles op. Ik kom nou naar jou toe. Ben je mee [naam] ?” … “Ik kom bij jou thuis gereden, ik rij nou de auto binnen bij jou, ik blaas alles op. Ik wil jou terug. Ik moet jou terug hebben. Ben jij thuis? Ben je thuis? heb je iets met hem?”… “Ik kom nu naar jou thuis gereden ik rij nou de auto binnen en ik schiet alles kapot bij jou binnen. Ik ga wapen trekken”,
van welke bedreigingen die [aangeefster] kennis heeft genomen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
op 25 februari 2022 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, [verbalisant 1] (aspirant bij de Landelijke Eenheid) heeft bedreig met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen "Dit is de laatste keer dat jullie mij meenemen. De volgende keer zorg ik ervoor dat ik een granaat in huis heb en neem jullie dan mee" en "De volgende keer dat jullie komen zorg ik ervoor dat ik een wapen heb en ga het vuurgevecht aan".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie dat aan verdachte de gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Tevens vordert zij dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien tot een bewezenverklaring van de feiten wordt gekomen bepleit de verdediging om aan verdachte geen tbs-maatregel op te leggen, maar te volstaan met een gevangenisstraf.
Indien de rechtbank oordeelt dat aan verdachte de tbs-maatregel moet worden opgelegd verzoek de verdediging - alvorens daartoe te besluiten - een contraexpertise te laten uit- voeren middels een opname van verdachte in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst feiten
Verdachte heeft zijn ex-vriendin gedurende ruim twee maanden stelselmatig lastiggevallen. Hij heeft haar 742 keer gebeld, waarbij hij ook veelvuldig haar voicemail heeft ingesproken. Ook heeft hij veelvuldig geprobeerd om via derden (met name haar kinderen) informatie over aangeefster te krijgen en via hen in contact met haar te komen. Daarnaast heeft hij zich meerdere keren opgehouden in de buurt van de woning van aangeefster. Dit terwijl hij op 17 december 2021 uit detentie is gekomen na een veroordeling wegens belaging en bedreiging van aangeefster. De volgende dag heeft hij al weer geprobeerd om in contact met haar te komen. Ook de tussentijdse detentieperiodes wegens het overtreden van het aan hem in de vorige strafzaak opgelegde contact- en gebiedsverbod met aangeefster, hebben verdachte niet ervan weerhouden om direct na zijn vrijlating weer door te gaan met het stelselmatig lastigvallen van aangeefster. Wanneer zij niet voldeed aan zijn wil om het contact tussen hen te aanvaarden en de relatie tussen hen voort te zetten manipuleerde hij haar door te dreigen met suïcide en het doden van haar eventuele nieuwe partner. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Daarnaast heeft verdachte aangeefster ook meerdere keren op ernstige wijze bedreigd met de dood. Zijn gedragingen waren voor haar uiterst onaangenaam en hinderlijk. Uit de namens aangeefster ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook hoeveel impact het gedrag van verdachte op haar heeft gehad.
Ten slotte heeft verdachte een politieambtenaar met de dood bedreigd toen verdachte werd aangehouden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 20 september 2022. In het nadeel van verdachte wordt meegewogen dat hij op 5 november 2021 ook al door de rechtbank is veroordeeld wegens belaging en bedreiging van aangeefster. Verder is hij in januari 2021 door het hof in hoger beroep veroordeeld voor onder andere mishandeling van aangeefster en huisvredebreuk. Bovendien is hij op 25 oktober 2018 niet alleen veroordeeld voor het belagen van aangeefster, maar ook van een eerdere ex-partner. Verder blijkt uit het strafblad dat hij meerdere keren is veroordeeld voor bedreiging en mishandeling, onder andere van een politieambtenaar.
Toerekenbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages van GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] van 24 mei 2022 en van psychiater [psychiater] van 3 juni 2022.
Beide gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een stoornis in het gebruik van alcohol. Ook hebben beide gedragsdeskundigen gerapporteerd dat de stoornissen aanwezig waren ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en dat de gedragskeuzes van verdachte door de borderlinepersoonlijkheidsstoornis zijn beïnvloed.
De psycholoog heeft toegelicht dat het gedrag van verdachte voornamelijk voortkomt uit het gevoel van leegte en een zwak identiteitsgevoel, hetgeen verdachte voornamelijk vult met het voortdurend aangaan van liefdesrelaties waar hij zijn houvast aan ontleent. Vanuit zijn angst voor verlating en instabiliteit reageert hij met forse emoties als hij geen kans of ingang meer krijgt bij de ander. Verdachte laat ook een toename in ernst zien van zijn uitspraken richting aangeefster en zichzelf. Vanuit zijn borderlinepersoonlijkheidspathologie, zijn voortdurende gevoel van afgewezen te worden door aangeefster, is verdachte niet in staat zijn emoties op een adequate wijze te reguleren. Hij beschikt vanuit zijn persoonlijkheidspathologie over onvoldoende copingmechanismen om anders te reageren in een situatie waarin hij zich afgewezen en verlaten voelt, dan met destructief gedrag.
De psychiater heeft toegelicht dat verdachte niet kan omgaan met afwijzing in de relationele sfeer. Dit laat bij hem een leegte achter die hij niet kan verdragen. Verdachte beschikt over onvoldoende copingmechanismen om hier op adequate wijze mee om te gaan. Hij heeft onvoldoende controle over zijn eigen handelen om zich te houden aan het opgelegde contact- en gebiedsverbod. Verdachte probeert op een gepreoccupeerde wijze in contact te komen met aangeefster en op het moment dat dit niet lukt reageert hij vanuit zijn gebrekkige impulscontrole en frustratietolerantie met dreigementen of suïcidaliteit. Een adequate emotieregulatie is onvoldoende aanwezig. Vanuit zijn onvermogen om zich in te leven in een ander en gebrekkige zelfinzicht, overziet hij niet de gevolgen van zijn handelen. Niet voor zichzelf en ook niet voor een ander.
Beide gedragsdeskundigen hebben daarom geadviseerd om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt daarom de conclusies van de gedragsdeskundigen over de toerekenbaarheid van de feiten over. De rechtbank rekent de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toe aan verdachte.
Gedragsdeskundige adviezen over recidiverisico
Zowel de psycholoog als de psychiater schat het risico op recidive in als sterk verhoogd.
De psycholoog heeft toegelicht dat verdachte valt in de categorie “incompetente aanbidder”. Zijn primaire motief is het leggen van contact en het interesseert hem niet dat zijn gedrag irritatie of angst oproept bij het slachtoffer. Hij meent recht te hebben op het najagen van contact en de bedreiging is een gevolg van gevoelens van boosheid vanwege de afwijzing.
Verdachte laat een grote mate van instabiliteit in zijn relaties zien. Hij is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en tweemaal eerder voor stalking en mishandeling van zijn ex-vrouw, met wie hij een relatie had voor de relatie met aangeefster. Zowel ambulante als klinische behandelingen hebben niet geleid tot gedragsverandering. Zijn lage mate van responsiviteit is zorgelijk te noemen.
De psychiater heeft toegelicht dat verdachte geen inzicht heeft in de situatie, noch in zijn handelen en de effecten hiervan. Zijn denken wordt gedreven door zijn sterke wens op een hereniging en hij is ervan overtuigd dat het weer goed komt met aangeefster. De psychiater beschouwt ook zijn woonplaats en sociaal netwerk als verhogende risicofactoren. Verdachte en aangeefster hebben een gezamenlijke kennissenkring en wonen in twee nabijgelegen dorpen, waardoor zij elkaar tegenkomen bij dagelijkse bezigheden. Een complicerende factor is dat hij zegt zich te suïcideren op het moment dat er geen hereniging tussen hen plaatsvindt. Hij heeft eerder ook dreigementen geuit dat hij aangeefster iets zal aandoen als zij met een ander een relatie heeft. Vanwege zijn pathologie met daaruit voortkomende ambivalentie en wisselingen in zijn uitspraken, is het moeilijk om het risico in te schatten dat verdachte zijn woorden in daden omzet. De afgelopen jaren heeft verdachte een behandeling gevolgd bij een GGZ-instelling, zijn er detenties en reclasseringstoezicht geweest en was er sprake van een contact- en gebiedsverbod. Deze interventies hebben tot nu toe geen invloed gehad op het gedrag van verdachte en daarmee geen reductie van het recidiverisico teweeggebracht.
Gedragsdeskundigen over behandelkader
Zowel de psycholoog als de psychiater concludeert dat een behandeling, gericht op de borderlinepersoonlijkheidsstoornis van verdachte, noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. Vanwege het feit dat verdachte in de afgelopen jaren al een behandeling heeft gehad in een ambulant kader zonder dat dit heeft geleid tot gedragsverandering, adviseren de gedragsdeskundigen een behandeling in een forensische kliniek, gespecialiseerd in persoonlijkheidsproblematiek.
Een voorwaardelijk kader wordt door de gedragsdeskundigen ontoereikend geacht, of het nu een (deels) voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden betreft of een tbs-maatregel met voorwaarden. Vanwege de ernst en de aard van zijn problematiek wordt hij onvoldoende in staat geacht om zich te houden aan voorwaarden. Dit is al gebleken uit de eerdere behandelingen en toezichten van de reclassering en daarnaast heeft verdachte ook gezegd niet mee te willen werken aan een behandeling.
Een klinische behandeling binnen een zorgmachtiging wordt ook niet toereikend geacht voor de ernstige problematiek van verdachte. Als nadeel wordt gezien dat een zorgmachtiging niet is gericht op het beperken van recidivegevaar, maar op het behandelen van stoornissen.
Binnen een onvoorwaardelijk strafrechtelijk kader, zoals de ISD-maatregel, kan verdachte worden geplaatst in een forensische kliniek om een behandeling te ondergaan, die is gericht op recidivevermindering. Hiervan wordt echter als groot nadeel gezien dat binnen de ISD-maatregel veelal de nadruk ligt op verslavingsproblematiek en het juist verdachtes persoonlijkheidsproblematiek is waar behandeling op gericht zal moeten worden om het recidivegevaar te beperken. Daarbij komt dat verdachte, indien hij niet meewerkt aan de behandeling, de ISD-maatregel ‘kaal’ zal uitzitten en onbehandeld zal vrijkomen met de daarbij behorende hoge kans op recidive.
Een klinische behandeling kan volgens de gedragsdeskundigen plaatsvinden binnen een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. De gedragsdeskundigen zien hiervan als voordeel dat de behandeling zal worden gericht op zijn persoonlijkheidsproblematiek en recidivevermindering. Een nadeel is volgens de gedragsdeskundigen dat verdachte mogelijk niet zal toekomen aan resocialisatie als hij volhardend blijft in zijn overtuigingen richting aangeefster en hij aldus jarenlang klinisch blijft opgenomen. Een langdurig verblijf in een tbs-kliniek kan wel worden ondervangen door een gemaximeerde tbs van vier jaar.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 18 juli 2022, waaruit blijkt dat ook de reclassering het recidiverisico als hoog inschat. De reclassering adviseert negatief over het opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken en het gedrag van verdachte te veranderen. Verdachte is niet gemotiveerd voor een klinische behandeling en het ontbreekt hem aan vaardigheden en leervermogen om van een behandeling te profiteren. Ook kan hij volgens de reclassering geen langdurige controle verdragen.
De reclassering adviseert een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Gezien de hardnekkigheid van de problematiek van verdachte en de tot nu toe zeer beperkte veranderbaarheid is de inschatting dat verdachte langdurig ondersteuning en begeleiding moet krijgen, ook na afloop van een tbs-maatregel.
De tbs-maatregel
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten ziekelijke stoornissen van de geestvermogens bestonden en ook nog steeds bestaan. Uit de rapportages leidt de rechtbank ook af dat die stoornissen een hoog recidiverisico met zich brengen en dat langdurige en intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. De vraag is in welk kader die behandeling moet plaatsvinden.
De gedragsdeskundigen hebben gemotiveerd uiteengezet waarom een civielrechtelijk kader en het kader van bijzondere voorwaarden niet volstaan. Ook de ISD-maatregel wordt door hen niet als een passende mogelijkheid gezien. De rechtbank volgt hun conclusies op deze punten en daarmee komt oplegging van de tbs-maatregel in beeld.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de tbs-maatregel is voldaan, omdat ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte sprake was van ziekelijke stoornissen van de geestvermogens en deze feiten misdrijven betreffen als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist bovendien het opleggen van de tbs-maatregel. Daartoe is wat de gedragsdeskundigen naar voren hebben gebracht over de stoornissen van verdachte en hoe die hebben bijgedragen aan de feiten, redengevend.
Het risico op herhaling is groot en het is daarom onverantwoord om verdachte onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij. De rechtbank heeft hierbij ook acht geslagen op de conclusies van de gedragsdeskundigen, dat er sprake is van een toename in ernst van de uitspraken van verdachte en dat het vanwege zijn pathologie met wisselingen in uitspraken, moeilijk is om het risico in te schatten dat verdachte zijn woorden omzet in daden.
Aan het voorgaande doet niet af dat de raadsman ter zitting naar voren heeft gebracht dat de fysieke situatie van verdachte zeer nadelig is veranderd en dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij door die veranderde fysieke situatie nu echt zal ophouden met contact te zoeken met aangeefster. De rechtbank heeft hierin onvoldoende vertrouwen, omdat verdachte ter zitting - evenals eerder bij de gedragsdeskundigen - wisselend is geweest in zijn uitspraken hierover. Illustratief daarvoor is dat verdachte enerzijds heeft gezegd dat hij stopt met het zoeken van contact met aangeefster en anderzijds, dat hij haar zal blijven helpen als zij problemen heeft. Ook al zou verdachte op dit moment echt menen dat hij stopt met het zoeken van contact, dan acht de rechtbank het bovendien reëel dat zijn stoornissen maken dat hij weer zal terugvallen in delictgedrag. Temeer omdat verdachte geen enkel ziekte- en zelfinzicht heeft. Daarvoor acht de rechtbank illustratief dat verdachte, in tegenstelling tot wat uit de rapportages blijkt, ter zitting heeft verklaard dat hij geen problemen heeft. Anders dan de raadsman heeft beweerd, is de rechtbank voorts met de deskundigen van oordeel dat het recidivegevaar niet zozeer is gekoppeld aan aangeefster, maar aan zijn stoornissen. Dit blijkt ook wel uit het feit dat verdachte niet alleen eerder is veroordeeld voor belaging van aangeefster, maar ook van een eerdere ex-partner. De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel noodzakelijk is.
De rechtbank ziet voorts geen mogelijkheid tot het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden. De gedragsdeskundigen en de reclassering zien geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken en het gedrag van verdachte te veranderen. Daar komt bij dat verdachte ook meerdere malen heeft verklaard zich niet aan voorwaarden te zullen houden. Er resteert daarom geen andere mogelijkheid dan de oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Gelet op de noodzaak van een klinische behandeling, die niet in een ander kader kan plaatsvinden, eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging van overheidswege.
De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Het verzoek van de verdediging tot opname van verdachte in het PBC wordt afgewezen. De verdediging heeft ter zitting weliswaar gesteld dat zij geen vertrouwen heeft in de huidige gedragsdeskundigen, maar zij heeft niet concreet onderbouwd wat er dan mis zou zijn met de huidige rapportages. Bovendien heeft de verdediging haar standpunt niet eerder naar voren gebracht, terwijl de rapporten reeds geruime tijd in haar bezit waren, en heeft zij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de deskundigen op zitting te horen.
Duur van de tbs-maatregel
Op grond van artikel 38e, eerste lid, Sr gaat de totale duur van de tbs-maatregel een periode van vier jaren niet te boven, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat de in deze zaak bewezenverklaarde feiten niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat de feiten niet zijn voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag jegens aangeefster en er geen concrete aanwijzingen zijn dat verdachte daadwerkelijk uitvoering zou geven aan de geuite bedreigingen. Weliswaar heeft de psychiater gerapporteerd dat het moeilijk is om het risico in te schatten dat verdachte zijn woorden in daden omzet vanwege zijn pathologie en wisselingen in zijn uitspraken, maar de rechtbank acht dat onvoldoende om de bewezenverklaarde feiten aan te merken als gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De duur van de aan verdachte op te leggen tbs-maatregel kan derhalve maximaal vier jaar bedragen.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van de feiten dient naar het oordeel van de rechtbank naast de tbs-maatregel ook een gevangenisstraf te worden opgelegd. Bij het bepalen van de duur van deze straf neemt de rechtbank in strafverzwarende zin in aanmerking dat verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten, ook jegens hetzelfde slachtoffer. In strafverlagende zin wordt rekening gehouden met de verminderde toerekenbaarheid. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat aan verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend en geboden. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 257 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z SrDe rechtbank is van oordeel dat in deze zaak het voorkomen van recidive van groot belang is. Hieraan kan oplegging van een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding als bedoeld in artikel 38z Sr bijdragen. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich na zijn invrijheidstelling aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, zodat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. De tbs-maatregel wordt gelast en de oplegging van de maatregel is in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Ook na afloop van de tbs-maatregel kan de noodzaak voor die maatregel nog bestaan. De rechtbank zal de maatregel daarom opleggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v SrDe rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr, omdat er binnen de tbs-maatregel voldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat verdachte contact zoekt met aangeefster.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] heeft een immateriële schadevergoeding gevorderd van in totaal € 2.350,00, te weten een bedrag van € 1.750,00 voor feit 1 en een bedrag van € 600,00 voor feit 2.
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon.
Nu de combinatie van beide feiten heeft bijgedragen aan het ontstaan van de immateriële schade, beschouwt de rechtbank het gevorderde bedrag als één vordering.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 billijk. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. Nu de combinatie van beide feiten heeft bijgedragen aan het toegekende schadebedrag en voor het bepalen van de aanvangsdatum waarop de wettelijke rente verschuldigd is, niet moet worden gekeken naar het moment waarop - met name - de belaging een aanvang heeft genomen, maar naar het moment dat de belaging tot een einde is gekomen, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf 25 februari 2022. Er kan immers pas van belaging worden gesproken als sprake is van herhaaldelijke inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer gedurende een bepaalde periode.
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het volgende in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, nu dit voorwerp (verdovende middelen) van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang:
- 2 STK Poeder, met goednummer G2433806.
8.2
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het volgende in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu de feiten (deels) zijn begaan met dit voorwerp:
- 1 STK Telefoontoestel, Apple, met goednummer G2433961.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

9.1
Parketnummer 02/089358-21
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van deze rechtbank van 5 november 2021 in de zaak onder parketnummer 02/089358-21 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbaar feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Nu deze nieuwe feiten bovendien dezelfde feiten betreffen jegens hetzelfde slachtoffer, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen.
9.2
Parketnummer 02/117498-19
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat het – na eerdere gedeeltelijke tenuitvoerlegging – resterende deel van 80 dagen van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 110 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van deze rechtbank van 22 oktober 2019 in de zaak onder parketnummer 02/117498-19, ten uitvoer zal worden gelegd.
Hoewel ook deze vordering in beginsel toewijsbaar is omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden, acht de rechtbank het toewijzen van deze vordering niet opportuun, gelet op de op te leggen tbs-maatregel en de omstandigheid dat de voorwaardelijke straf was opgelegd voor een geheel ander feit. Deze vordering wordt daarom afgewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 38z, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: belaging;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 257 dagen;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
- legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- 2 STK Poeder, met goednummer G2433806;
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel, Apple, met goednummer G2433961;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van deze rechtbank van 5 november 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/089358-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van twee maanden;
-
wijstde vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf die bij vonnis van
de rechtbank van 22 oktober 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/117498-19
af;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van
€ 1.500,00aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige gedeelte af;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] (feiten 1 en 2), € 1.500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
205 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 november 2022.