ECLI:NL:RBZWB:2022:6562

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
21-016704
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift schadevergoeding ex artikel 530 Sv na beleidssepot

Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die geboren is in 1998 en woonachtig is in Breda. De verzoeker had kosten gemaakt voor rechtsbijstand en reiskosten naar aanleiding van een strafzaak die op 4 augustus 2021 was geseponeerd. De officier van justitie, mr. J. Castelein, en de gemachtigd waarnemend advocaat van de verzoeker, mr. A. Tönis, waren aanwezig tijdens de behandeling van het verzoek in de raadkamer. De verzoeker was niet verschenen.

De rechtbank overwoog dat de verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had, aangezien de verdenking was ontstaan door een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de gevraagde schadevergoeding, omdat de verzoeker aan de verkeerde kant van de weg had gereden, wat door getuigen en foto’s in het dossier werd ondersteund. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding af, evenals het verzoek om een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift.

De beslissing werd genomen in het kader van artikel 530 Sv, dat bepaalt dat een gewezen verdachte recht heeft op vergoeding van gemaakte kosten, tenzij deze aan zichzelf te wijten zijn. De rechtbank benadrukte dat de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en dat in dit geval de verzoeker geen recht had op vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96/184970-21
rk-nummer: 21-016704
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 25 oktober 2021, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R. van ’t Land, Parkstraat 10, 4818 SJ Breda
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.302,91, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 13,78, voor vergoeding van reiskosten;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 4 augustus 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 11 maart 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. J. Castelein en mr. A. Tönis als gemachtigd waarnemend advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak op 4 augustus 2021 is geseponeerd. Wegens de verdenking heeft verzoeker kosten moeten maken voor het inschakelen van rechtskundige bijstand van een bedrag van € 2.302,91. Voorts vraagt verzoeker een vergoeding voor de reiskosten ter hoogte van € 13,78 en de forfaitaire vergoeding voor het indienen en opstellen van onderhavig verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek ex artikel 530 Sv dient te worden afgewezen, nu er sprake is van een beleidssepot wegens medeschuld van de benadeelde partij. Verzoeker heeft de verdenking aan zichzelf te wijten. Uit het onderliggend strafdossier blijkt dat de verdenking jegens verzoeker is ontstaan naar aanleiding van een overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. Door een getuige en door de aangever is verklaard dat verzoeker aan de verkeerde kant van de weg, tegen de richting in, op een snorfiets over het fietspad reed. Voorts bevat het dossier foto’s die ondersteuning bieden voor dit standpunt. Gelet op het voorgaande zijn er geen gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding kosten rechtsbijstand en de reiskosten.
In raadkamer is namens verzoeker aangevoerd dat geen sprake is van een zaak die onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid. Verzoeker heeft ontkend dat hij aan de verkeerde kant van de weg reed. Daarbij stelt verzoeker zich op het standpunt dat de getuige de situatie niet kan hebben waargenomen en enkel de botsing heeft gehoord. Op basis van de foto’s in het dossier kan eveneens niet worden vastgesteld dat verzoeker aan de verkeerde kant van de weg reed. Er kan niet worden uitgesloten dat verzoeker heeft moeten uitwijken voor de benadeelde partij of dat de scooter/auto zijn verplaatst. De advocaat heeft verzocht de gevraagde vergoedingen toe te wijzen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft op 4 augustus 2021 de zaak geseponeerd vanwege medeschuld benadeelde partij. In dat geval kunnen gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding ontbreken indien verzoeker de door hem verzochte schade aan zichzelf te wijten heeft gehad.
De rechtbank stelt vast dat stelt vast het dossier voldoende aanknopingspunten bevat, waaronder de verklaring van de getuige en de foto’s in het dossier, waaruit is gebleken dat verzoeker aan de verkeerde kant van de weg heeft gereden waardoor vervolgens een botsing is ontstaan. Gelet op deze constatering is de rechtbank van oordeel dat verzoeker de door hem verzochte kosten aan zichzelf te wijten heeft gehad. Onder die omstandigheid is het toewijzen van een vergoeding van die kosten niet billijk. Het verzoek tot toekennen van een vergoeding wordt dan ook afgewezen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van de verzoekschriften in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 25 maart 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).