Op 30 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster, die de teruggave van haar in beslag genomen auto verzocht. De auto was in beslag genomen omdat deze zou zijn gebruikt bij een woningoverval. Klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsvrouw mr. S. van Minderhout, stelde dat zij geen wetenschap had van het gebruik van de auto voor strafbare feiten en dat het onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de auto later zou verbeurd verklaren. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, betwistte dit en concludeerde tot ongegrondverklaring van het klaagschrift, stellende dat klaagster op de hoogte was van de woningoverval en dat de auto daarom verbeurd zou kunnen worden verklaard.
De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift summier van aard is en dat de rechter niet kan worden gevergd om in te gaan op de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank stelde vast dat de inbeslagname van de auto was gebaseerd op artikel 94 Sv, dat inbeslagneming toestaat van voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de auto later zou verbeurd verklaren, gezien de verdenkingen en de getuigenverklaring die in het dossier aanwezig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de inbeslagname van de auto in stand blijft. Deze beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van griffier I.L. Bruijnooge, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of de klager.