ECLI:NL:RBZWB:2022:6530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5025
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 15 oktober 2021, waarin een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% per 18 februari 2021. Op 3 oktober 2022 heeft het UWV dit besluit gewijzigd, waardoor verzoekster nu als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt aangemerkt met ingang van dezelfde datum. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht zij het UWV te veroordelen in de proceskosten.

Het UWV heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en aangegeven dat zij zich refereren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen. De rechtbank overweegt dat, aangezien het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, zij het UWV kan veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 49,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat een veroordeling hiervoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 4 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5025 WIA
uitspraak van 4 november 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [Plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 oktober 2021 (bestreden besluit) van het UWV inzake het toekennen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% per 18 februari 2021.
Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat verzoekster als niet alleen volledig, maar ook als duurzaam arbeidsongeschikt wordt aangemerkt met ingang van 18 februari 2021.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren bij brief van 20 oktober 2022 en daarbij meegedeeld ten aanzien van het verzoek van verzoekster om veroordeling in de proceskosten te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 3 oktober 2022 dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 49,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 4 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.