ECLI:NL:RBZWB:2022:6530
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 15 oktober 2021, waarin een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% per 18 februari 2021. Op 3 oktober 2022 heeft het UWV dit besluit gewijzigd, waardoor verzoekster nu als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt aangemerkt met ingang van dezelfde datum. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht zij het UWV te veroordelen in de proceskosten.
Het UWV heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en aangegeven dat zij zich refereren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen. De rechtbank overweegt dat, aangezien het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, zij het UWV kan veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 49,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat een veroordeling hiervoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 4 november 2022.