ECLI:NL:RBZWB:2022:6527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3847
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om herbeoordeling door Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 3 november 2022, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had een aanvraag ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen op 28 december 2020, maar de Belastingdienst heeft niet tijdig beslist. Eiseres heeft de Belastingdienst op 5 mei 2022 in gebreke gesteld, maar de Belastingdienst betwistte de rechtsgeldigheid van deze ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling rechtsgeldig was, omdat deze voldoende duidelijkheid bood over de aanvraag waar het om ging. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor de Belastingdienst om te beslissen op de aanvraag inmiddels was verstreken.

De rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst binnen vijf weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de Belastingdienst een dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd, omdat er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [Plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 28 december 2020.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 28 december 2020. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag en kan deze termijn eenmalig met zes maanden verlengen. Dat staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Verweerder had uiterlijk op 28 juni 2021 moeten beslissen, maar heeft de termijn op 5 juni 2021 met zes maanden verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 28 december 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 5 mei 2022 in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op 10 mei 2022 ontvangen. In zijn verweerschrift van 12 september 2022 stelt verweerder dat er geen sprake is van een rechtsgeldige ingebrekestelling, omdat de ingebrekestelling niet eenduidig is. De ingebrekestelling ziet namelijk op het niet-tijdig beslissen op het verzoek tot herbeoordeling of -zoals genoemd in de ingebrekestelling- het niet beslissen op ene bezwaarschrift tegen besluit CAP/UCF/22/049 met het kenmerk van UHT/TLH6 van 16 februari 2022 UHT/TLH. In de ingebrekestelling staan de naam en het burgerservicenummer van eiseres vermeld, zodat het duidelijk is om welke persoon het gaat. De rechtbank heeft per brief van 12 oktober 2022 aan verweerder gevraagd op wie of wat het besluit met het kenmerk CAP/UCF/22/049 betrekking heeft. Verweerder heeft hier per brief van 26 oktober 2022 op gereageerd dat dit besluit niet is aangetroffen in de archieven van Belastingdienst/Toeslagen. Nu dit besluit in zijn geheel niet bestaat, had dit bij verweerder ook niet voor verwarring kunnen zorgen. Verweerder heeft wel een brief van 16 februari 2022 met kenmerk UHT-TLH geadresseerd aan eiseres aangetroffen in zijn archieven. In deze brief geeft verweerder aan dat hij meer tijd nodig heeft voor de herbeoordeling van de aanvraag van eiseres en dat eiseres hem in gebreke kan stellen. Nu eiseres in reactie op deze brief verweerder in gebreke heeft gesteld, had het voor verweerder duidelijk moeten zijn waar de ingebrekestelling betrekking op had. De rechtbank stelt vast dat er dus wel sprake is van een rechtsgeldige ingebrekestelling. Sinds de ontvangst van de ingebrekestelling op 10 mei 2022 zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
In het verweerschrift van 12 september 2022 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb gevraagd om een langere termijn van dertien weken.
Verweerder heeft aangegeven dat hij deze tijd nodig heeft voor een zorgvuldige behandeling en dat de huidige situatie met betrekking tot het grote aantal verzoeken voor herbeoordeling leidt tot vertraging in de afhandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden en hoeveel tijd hiermee gepaard zal gaan.
Verweerder heeft verzocht om te bepalen dat deze termijn wordt verlengd met de periode waarin de herbeoordeling geen doorgang kan vinden door toedoen van eiseres.
Uit het verweerschrift blijkt dat er nog geen persoonlijk zaakbehandelaar is toegekend aan het dossier van eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen.
In dit geval acht de rechtbank een termijn van vijf weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sinds het indienen van het verweerschrift reeds enige tijd is verstreken. De rechtbank zal daarbij niet bepalen dat deze termijn wordt verlengd met vertraging door toedoen van eiseres, zoals door verweerder verzocht. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding omdat een dergelijke bepaling te onbepaald is en geen duidelijkheid biedt aan partijen over de geldende termijn.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijk beleid een lagere dwangsom (zoals verzocht door verweerder) op te leggen.
Eiseres heeft daarnaast verzocht om de bestuurlijke dwangsom uit paragraaf 4.1.3.2 van de Awb vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 10 mei 2022 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht (wegingsfactor 0,5), gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vijf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 3 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.