ECLI:NL:RBZWB:2022:6520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
C/02/396820 FARK 22-1769
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. De Beer
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [voornaam]. De rechtbank oordeelde dat het belang van het kind, dat al meer dan drieënhalf jaar in een pleeggezin verblijft, zwaarder weegt dan het belang van de moeder om met het gezag belast te blijven. De rechtbank constateerde dat de aanvaardbare termijn voor het kind ruimschoots was overschreden en dat de onzekerheid over zijn toekomstperspectief moest worden weggenomen. De moeder had verzocht om een deskundigenonderzoek, maar dit werd afgewezen omdat het in strijd zou zijn met het belang van het kind, dat al veel heeft meegemaakt en momenteel verschillende vormen van hulpverlening ontvangt. De rechtbank benoemde de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot voogd over het kind, zodat de continuïteit van zorg en begeleiding gewaarborgd blijft. De rechtbank benadrukte dat contact tussen het kind en de moeder belangrijk blijft, maar dat dit pas kan worden hersteld na de noodzakelijke traumatherapie voor het kind. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/396820 / FA RK 22-1769
Datum uitspraak: 21 september 2022

Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,

locatie Maastricht, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [geboorteplaats],

hierna te noemen: [voornaam].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam 2],

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd, te 's-Gravenhage,

DE PLEEGOUDERS,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven.
De rechtbank merkt als informant aan:

[naam 3],

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats].

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 19 april 2022;
- het e-mailbericht van mr. Van de Weerd van 25 augustus 2022;
- de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Van de Weerd overgelegde pleitnotitie.
Op 30 augustus 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Weerd;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zijn de pleegouders niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
De vader is voorafgaand aan de mondelinge behandeling telefonisch gehoord, nu het hem vanwege autopech niet lukte om tijdig bij de rechtbank te verschijnen. Voorts is door de rechtbank bijzondere toestemming verleend aan mevrouw [naam 4], behandelaar van de moeder, om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 12 juni 2018 is [voornaam] onder toezicht van de GI gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 12 oktober 2022.
Sinds 12 juni 2018 is [voornaam] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
Sinds 13 januari 2019 verblijft [voornaam] bij de pleegouders.
Beide beschermingsmaatregelen duren nog steeds voort.

De verzoeken

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd(es) over [voornaam] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gedaan om op de voet van artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een deskundigenonderzoek te gelasten.

De standpunten

Door de Raad is, samengevat, het navolgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De Raad stelt zich op het standpunt dat een gezagsbeëindigende maatregel met betrekking tot het ouderlijk gezag van de moeder over [voornaam] nodig is. In de visie van de Raad wordt [voornaam] ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. [voornaam] kent een belast verleden, waarbij hij op jonge leeftijd veel onveiligheid in de thuissituatie bij zijn ouders heeft gekend. Ook na de uithuisplaatsing van [voornaam] zijn er zorgen omtrent zijn ontwikkeling blijven bestaan. Hij heeft in korte tijd veel verschillende verblijfplekken gehad, waardoor thans zichtbaar is dat er sprake is van een kwetsbare hechting bij [voornaam]. Ook vertoont [voornaam] met spannende momenten angstig gedrag. De Raad is verder van mening dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam] binnen een voor [voornaam] aanvaardbare termijn te dragen. De Raad stelt dat de moeder haar eigen belang voorop zet door de strijd met de hulpverlening aan te gaan en zich te richten op de misstanden die er zich volgens de moeder in de afgelopen jaren hebben voorgedaan. Van de moeder werd juist verwacht dat zij constructief zou meedenken in oplossingen voor [voornaam] en de rol welke zij in zijn leven zou kunnen vervullen. De Raad stelt zich op het standpunt dat de voogdij over [voornaam] bij de GI dient te worden belegd. In de visie van de Raad is het voor de pleegouders te gecompliceerd om én de focus op [voornaam] te houden die bijzondere aandacht nodig heeft in verband met zorgen omtrent zijn persoon én daarnaast de contacten met de moeder van [voornaam] te onderhouden die het niet eens is met de plaatsing van [voornaam] bij hen. Daarnaast betreft de plaatsing van [voornaam] bij de pleegouders vooralsnog een geheime plaatsing, wat een contra-indicatie oplevert om de voogdij van [voornaam] bij de pleegouders te beleggen.
In aanvulling op het verzoek is door de vertegenwoordigster van de Raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de Raad ruim vier jaar geleden een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing heeft ingediend. Dat verzoek is ingediend, omdat er sprake was van onveiligheid in de thuissituatie bij de ouders. [voornaam] heeft na zijn uithuisplaatsing vijf verschillende verblijfplekken gekend. [voornaam] is een onthecht kind. Hij heeft verlatingsangst en heeft in de afgelopen jaren een heftige gedragsverandering laten zien. Bij het huidige pleeggezin is er hard aan gewerkt om een positieve verandering in de ontwikkeling van [voornaam] te bewerkstelligen. [voornaam] maakt thans een groei door. Hij laat nu een meer bij zijn leeftijd passende reactie zien en hij laat zich troosten door de pleegouders. De opvoeding van [voornaam] vraagt meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden van zijn opvoeders. De pleegouders zijn in staat om [voornaam] dit te bieden. Voor de komende periode is het van belang dat [voornaam] traumabehandeling krijgt. Er vindt al geruime tijd geen contact meer met de moeder plaats, maar de behandelaren van [voornaam] achten het niet in zijn belang om hier zonder traumabehandeling mee van start te gaan. De Raad ziet dat de moeder een liefdevolle en betrokken moeder is, maar in het verleden is gebleken dat zij [voornaam] niet kan bieden wat hij nodig heeft. Tezamen met het Landelijke Expertiseteam Jeugdbescherming (het LET) heeft de GI getracht een samenwerking met de moeder tot stand te brengen, maar dit is niet gelukt. Thans dient te worden gekeken naar het belang van [voornaam], waarbij te gelden heeft dat hij al ruim vier jaar niet meer bij de moeder verblijft. In de visie van de Raad dient nu te worden gekozen voor het belang van [voornaam]. Hij dient dan ook duidelijkheid te krijgen over zijn toekomstperspectief. De Raad spreekt de hoop uit dat de moeder tot een samenwerkingsrelatie met de betrokken hulpverlening wenst te komen, zodat zij een passende rol in het leven van [voornaam] kan vervullen. De Raad kan zich desgevraagd niet vinden in het verzoek van de moeder om een NIFP-onderzoek te gelasten. De aanvaardbare termijn voor [voornaam] is ruimschoots verstreken. In het vrijwillig kader is niets meer mogelijk. De Raad gunt het de moeder dat er tot een uitgebreide contactregeling met [voornaam] wordt gekomen, maar hij heeft op dit moment vooral duidelijkheid nodig.
Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat ook de Raad in zijn onderzoek en verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag onderschrijft dat [voornaam], los van duidelijkheid over zijn toekomstperspectief, recht heeft op contact met de moeder. Dit contact is er thans al bijna anderhalf jaar niet meer. Dit terwijl de hulpverlenings-organisatie [naam organisatie 1] de bezoeken en de betrokkenheid van de moeder wel als positief heeft omschreven. Het is voor de moeder dan ook onbegrijpelijk dat de betrokken hulpverlening de keuze heeft gemaakt het contact in het geheel stop te zetten en ook tot nu toe geen inspanning heeft verricht om op enige wijze dit contact weer te herstellen. De moeder heeft in de afgelopen jaren positief meegewerkt met de hulpverlening, is leerbaar gebleken en is in staat gebleken om aan te sluiten bij de behoefte en emoties van [voornaam]. Sinds de uithuisplaatsing van [voornaam] in juni 2018 is de moeder meermalen ernstig teleurgesteld en tekort gedaan door de hulpverlening en met name door de GI, waardoor de strijd op sommige punten uit onvrede daarover zich heeft verhard. De moeder heeft zich in het belang van [voornaam] altijd positief en meewerkend opgesteld en is leerbaar gebleken. De moeder heeft zich open gesteld voor het eerdere afgenomen familierechtelijk
psychologisch onderzoek van 27 december 2019 en is meewerkend gebleken in de begeleiding van [naam organisatie 1] voor, tijdens en na de bezoekregelingen met [voornaam].
Daarnaast heeft de moeder zich onder behandeling gesteld voor onder meer haar PTSS-klachten bij [naam Stichting 1]. Zij is altijd gemotiveerd geweest voor de behandeling en is ook doorverwezen naar [naam organisatie 2] om hier verder behandeld te worden voor haar PTSS, welke behandeling succesvol is verlopen. Hoewel er geregeld om een persoonlijkheidsonderzoek is gevraagd vanuit het LET, stelt het LET dat de moeder hier niet aan zou hebben meegewerkt. Dat is in de visie van de moeder echter onjuist. Vanuit [naam Stichting 2] werd er geen grond gezien om een persoonlijkheidsonderzoek af te nemen, omdat dit onder meer niets aanvult aan de huidige behandeling. De moeder vindt het opvallend dat nog steeds een groot deel van de problematiek en het gedrag en eventuele trauma’s van [voornaam] grotendeels worden neergelegd bij de moeder, terwijl [voornaam] maar de eerste tien maanden van zijn leven bij de haar heeft verbleven. Het is in de visie van de moeder aannemelijk dat het aantal overplaatsingen voornamelijk traumatisch is geweest en als oorzaak kan
worden gezien voor eventueel verstoord gedrag of problematiek. De overplaatsingen van [voornaam] hebben grotendeels te maken gehad met het gedrag van de vader, evenals de oorspronkelijke uithuisplaatsing. De moeder voelt zich zowel slachtoffer van de
gewelddadige relatie met de vader als slachtoffer van het systeem en het beleid in Nederland, waar slachtoffers van huiselijk geweld in haar visie nog steeds onvoldoende worden beschermd en er onvoldoende wordt ingezet op de bescherming van moeder en
kind. Het uithuisplaatsen van een kind naar aanleiding van het slachtoffer zijn van een gewelddadige relatie is in de visie van de moeder onverenigbaar met het Verdrag van Istanbul en tevens met het recht op family life.
De moeder wenst het zogenaamde perspectiefonderzoek en het daarop gebaseerde
perspectiefbesluit, volgende op het eerder onderzoek dat door de gedragsdeskundige van de GI is weersproken, gemotiveerd te kunnen weerspreken. Daarvoor is een onderzoek in de zin van artikel 810a, tweede lid, Rv noodzakelijk. Een verzoek dat voldoende concreet en ter zake dienend is moet volgens vaste jurisprudentie in beginsel worden toegewezen door de rechtbank. De moeder zou dan ook graag een hernieuwd onderzoek door het NIFP (of soortgelijke onderzoeksinstelling) uitgevoerd zien worden om vragen beantwoord te krijgen met betrekking tot de huidige stand van zaken, waarbij tevens voorafgaand aan het onderzoek aan de GI de opdracht wordt gegeven zo spoedig mogelijk het contactherstel tussen de moeder en [voornaam] op te starten. Het belang van [voornaam] om, indien mogelijk, bij de moeder op te groeien en het feit dat daartoe alle mogelijke hulpverlening en onderzoek is ingezet om dat te bewerkstelligen weegt in de visie van de moeder op tegen het feit dat een onderzoek belastend voor hem kan zijn. De belasting van het onderzoek is in de visie van de moeder maar tijdelijk, terwijl de uiteindelijke zeer ingrijpende beslissing inzake het perspectief van [voornaam] voor een veel langere periode een in zeer grote mate invloed heeft op hem. De aanvaardbare termijn staat tevens niet in de weg aan een dergelijk onderzoek. Er dient duidelijkheid te komen over het perspectief van Aaronen in de visie van de moeder is de aanvaardbare termijn nog niet voorbij Het is dan ook juist in het belang van [voornaam] dat een NIFP-onderzoek wordt uitgevoerd, waarin alle belangrijke vragen over de moeder en [voornaam] worden beantwoord.
In de visie van de moeder is een gezagsbeëindiging nog niet aan de orde, nu er in haar ogen nog mogelijkheden zijn tot een terugplaatsing van [voornaam]. Het verzoek van de Raad dient dan ook primair te worden afgewezen. De moeder stelt zich op het standpunt dat het contact tussen de moeder en [voornaam] snel dient te worden hersteld. Voorts dienen er stappen tot thuisplaatsing te worden gezet. Subsidiair verzoekt de moeder om het verzoek van de Raad aan te houden en haar verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek toe te wijzen. Voorafgaand aan het deskundigenonderzoek dient het contact tussen de moeder en [voornaam] te zijn hersteld.
Door de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij erg teleurgesteld is in de bij haar betrokken hulpverlening, meer specifiek in de GI. De moeder stelt dat zij uit een situatie van huiselijk geweld is gestapt en dat zij direct hulp heeft gezocht. Dit heeft er echter toe geleid dat [voornaam] uit huis is geplaatst. De moeder vindt het zeer kwalijk dat de thans bij haar betrokken hulpverlening tegen haar heeft gezegd dat [voornaam] niet meer zal terugkeren bij haar en dat zij hulp diende te gaan zoeken bij rouwverwerking. Het doet de moeder pijn dat de hulpverleners die haar behoren te helpen dit soort uitlatingen doen. Haar advocaat vertelt dat de moeder zeker zal willen meewerken aan formuleren van het levensverhaal van [voornaam] als dat nodig is om contactherstel te bevorderen. Het NIFP onderzoek moet de mogelijkheden onderzoeken om het contact tussen [voornaam] en de moeder te herstellen en hoe er gewerkt moet worden naar een thuisplaatsing van [voornaam].
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het naar omstandigheden goed gaat met [voornaam]. [voornaam] krijgt thans therapie in het pleeggezin. Verder geldt dat [voornaam] op korte termijn zal starten op het reguliere basisonderwijs. Het lukt [voornaam] steeds beter om in contact te komen met leeftijdsgenootjes. Met betrekking tot het contact met de moeder geldt dat de betrokken hulpverlening ziet dat [voornaam] een terugval in gedrag laat zien als het onderwerp ‘moeder’ ter sprake komt. In de afgelopen periode is er contact geweest met het bij [voornaam] betrokken traumateam. Naar aanleiding hiervan is in de afgelopen maanden verschillende keren geprobeerd om contact met de moeder te leggen, maar de moeder houdt ieder contact met de GI af. Zij verwijst steeds naar haar advocaat. Het traumateam heeft aangegeven dat er een levensverhaal voor [voornaam] moet worden geschreven, alvorens een start met traumaverwerking kan worden gemaakt. De GI heeft de moeder een voorstel gedaan om op 20 oktober 2022 haar medewerking te verlenen aan een levensverhaal. Ook op deze uitnodiging heeft de moeder gereageerd met een verwijzing naar haar advocaat. Voorts is namens de GI desgevraagd naar voren gebracht dat de GI niet verwacht dat een nieuw deskundigenonderzoek een ander licht op de zaak zal brengen. Gezien de leeftijd en de problematiek van [voornaam] is het niet in zijn belang om hem met een nieuw onderzoek te belasten. [voornaam] heeft recht op duidelijkheid. Contactherstel nu is niet in zijn belang.
Door de vader is telefonisch aangegeven dat hij zich niet kan vinden in het verzoek van de Raad om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen.

De beoordeling

Onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv
De rechtbank zal allereerst beoordelen of zij een onderzoek op grond van artikel 810, tweede lid, Rv zal gelasten, zoals door de moeder is verzocht. Op grond van deze bepaling kan de rechtbank in zaken betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
De rechtbank is van oordeel dat een nader onderzoek niet in het belang van [voornaam] is en overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft al eerder verzocht om een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv. Dit heeft zij op 10 september 2020 gedaan tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder heeft toen dit verzoek ingediend naar aanleiding van de resultaten van het forensisch psychologisch onderzoek. In voornoemd onderzoeksrapport wordt namelijk niet duidelijk de conclusie getrokken dat er geen perspectief meer zou zijn op thuisplaatsing van [voornaam]. In de beschikking van 10 september 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is het verzoek van de moeder tot het gelasten van een deskundigenonderzoek afgewezen. De kinderrechter overwoog indertijd als volgt:
‘Alles overziende is de kinderrechter van oordeel dat een nader onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van de moeder, met als doel om te beoordelen of perspectief is op terugplaatsing van [voornaam], niet meer is aangewezen. Vast staat dat er bij [voornaam] in ieder geval sprake is van forse hechtingsproblematiek. Hij heeft veel mee gemaakt in zijn nog jonge leventje. Het is een kwetsbaar kind. Ondanks dat hij al sinds januari 2019 in het huidige pleeggezin verblijft, wordt sinds kort pas gezien dat hij zich voorzichtig aan het hechten is. De kinderrechter is het op zich met de moeder eens dat in voornoemd rapport niet duidelijk de conclusie wordt getrokken dat er geen perspectief meer zou zijn op thuisplaatsing, echter wel is duidelijk dat ook de onderzoekster ziet dat er nog een flink aantal stappen moet worden gezet alvorens de mogelijkheid op terugplaatsing kán worden beoordeeld. Duidelijk wordt gesteld immers dat er eerst gewerkt dient te worden aan een gezonde pleegmoeder-kindrelatie, zodat [voornaam] zich voorzichtig positief en veilig durft te hechten. Pas daarna kan er gewerkt worden aan een gezonde moeder-kindrelatie. Ook de onderzoekster is heel duidelijk: het huidige hechtingsproces (met de pleegmoeder) mag niet opnieuw worden doorbroken. Dat zou waarschijnlijk blijvende schade opleveren bij [voornaam]. Het hechtingsproces in het pleeggezin zal nog de nodige tijd vergen. Pas daarna zou kunnen worden gekeken of [voornaam] ook een hechtingsrelatie met de moeder kan aangaan en daarvoor is eerst uitbreiding van de omgang met daarbij begeleiding en behandeling nodig. Als dit mogelijk is dan dient tevens nog bekeken te worden of het doorbreken van de hechtingsrelatie met de pleegmoeder en haar gezin wel verantwoord is in het licht van wat [voornaam] al heeft meegemaakt en zijn problematiek en daarmee samenhangende kwetsbaarheid. Bovendien gaat het niet alleen om de hechting, maar ook om de vraag of de moeder in staat zal zijn om hem een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden. De onderzoekster stelt immers vast dat [voornaam] om tot herstel en een positieve ontwikkeling te komen, veel structuur, voorspelbaarheid en beschikbaarheid van zijn opvoeder nodig heeft en dat dit meer vraagt dan gemiddelde pedagogische vaardigheden van de opvoeder. Gelet op de leeftijd van [voornaam], de lange tijd dat hij al niet meer bij de moeder verblijft en de duur van het verblijf in het huidige pleeggezin maken dat de kinderrechter van oordeel is dat het niet mogelijk is om het hiervoor geschetste traject (om te kunnen beoordelen óf thuisplaatsing tot de mogelijkheden behoort) te laten plaatsvinden binnen de voor [voornaam] toepasselijke aanvaardbare termijn. [voornaam] kan niet zo lang wachten op duidelijkheid over zijn toekomstperspectief, hoe erg dat ook voor de moeder is. Een aanvullend onderzoek naar specifiek de opvoedvaardigheden van de moeder, is daarmee wat de kinderrechter betreft niet aan de orde. Dit laat natuurlijk onverlet dat er wel degelijk moet worden ingezet op uitbreiding en verbetering van de contacten tussen de moeder en [voornaam], maar ook met de pleegouders.’
De in het voormelde overweging beschreven situatie in de, bij de moeder bekende, beschikking van 10 september 2020, is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds actueel. Ook nu is het oordeel dat het strijdig is met het belang van [voornaam] als hij (opnieuw) aan een onderzoek zou worden onderworpen. [voornaam] is een erg kwetsbare minderjarige die in de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt. Hij heeft in het recente verleden een positieve ontwikkeling laten zien en is in het huidige pleeggezin enorm gegroeid, maar dat heeft ook het nodige van hem gevergd. Hij krijgt op dit moment verschillende vormen van hulpverlening of gaat daar binnenkort mee beginnen. Een onderzoek bovenop alles wat al van hem wordt gevergd vindt de rechtbank te belastend. Bovendien vindt de rechtbank het ook niet in het belang van [voornaam] om de procedure nog langer te laten voortduren. [voornaam] ervaart nog altijd onzekerheid over zijn verblijf in het pleeggezin. De onzekerheid duurt voor hem nu al te lang. Het is dan ook belangrijk dat er voor hem nu duidelijkheid komt. Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van [voornaam] noodzakelijk dat hij ongestoord traumatherapie kan volgen. Hier zal in de komende periode mee van start worden gegaan. Een nader onderzoek zal dit hulpverleningstraject in negatieve zin doorkruisen, wat tevens geldt voor het contactherstel tussen [voornaam] en zijn moeder.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
Gezagsbeëindigende maatregel
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Er is geen sprake van misbruik van het gezag. De vraag die aldus aan de rechtbank voorligt, is of [voornaam] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [voornaam] aanvaardbaar te achten termijn.
Voorwaarde voor gezagsbeëindiging is dat er geen perspectief meer is op terugkeer dan wel verblijf van het kind bij de ouder zonder dat een ondertoezichtstelling nodig is. Wanneer dat het geval is, kan de rechter het gezag van de ouder beëindigen. Volgens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2008/2009, 32 015, nr. 3) zal het naar mate de als tijdelijk bedoelde maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing langer duren, steeds lastiger worden te motiveren waarom de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding (weer) kan dragen. Het laten voortduren van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zonder perspectief op terugplaatsing bij de ouder, verdraagt zich daarmee dus in beginsel niet.
Op de vraag wat de aanvaardbare termijn is bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijk antwoord. Er moet in ieder geval rekening worden gehouden met de leeftijd van het kind. In zijn algemeenheid geldt daarbij dat een lagere leeftijd leidt tot een kortere aanvaardbare termijn. De wetgever heeft daarbij een termijn van twee jaar genoemd in de wet (artikel 1:265j, derde lid, van het BW) als een termijn waarna in ieder geval overwogen moet worden of een kind nog langer in onzekerheid mag blijven over zijn toekomstige opvoedsituatie, vooral als het gaat om een pleeggezinplaatsing. Dat is een aanwijzing dat een periode van uithuisplaatsing van twee jaar in ieder geval een moment is waarop gekeken moet worden naar de vraag of de aanvaardbare termijn al dan niet is overschreden.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [voornaam] in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt. Hij is op de leeftijd van tien maanden uit huis geplaatst en heeft vervolgens steeds kortdurend in verschillende pleeggezinnen verbleven, alvorens hij op 12 januari 2019 bij het vijfde pleeggezin, zijnde het huidige perspectiefbiedende pleeggezin, is geplaatst. [voornaam] was toen zestien maanden oud. [voornaam] is in de thuissituatie van zijn ouders getuige geweest van ernstig huiselijk geweld. Inmiddels verblijft [voornaam] al ruim drieënhalf jaar in het huidige pleeggezin. Gebleken is dat [voornaam] zich thans goed ontwikkelt in dat pleeggezin. Het is [voornaam], ondanks zijn problematiek, gelukt om met de inzet van de pleegouders en de betrokken hulpverlening flinke stappen te maken in zijn ontwikkeling. Het gaat thans goed met hem en hij is recentelijk, tegen alle verwachtingen in, gestart op een reguliere basisschool. Echter, de rechtbank constateert dat [voornaam], ondanks dat hij een positieve groei heeft doorgemaakt in het pleeggezin, op dit moment nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er bij [voornaam] sprake is van hechtings- en traumaproblematiek, die inherent is aan de door hem opgelopen ernstige beschadiging. De plaatsing in het huidige pleeggezin verliep aanvankelijk moeizaam. Door de inzet en begeleiding van de pleegouders, die over meer dan gemiddelde opvoedcapaciteiten beschikken, en de betrokken hulpverlening, wordt thans gezien dat [voornaam] zich goed ontwikkelt. Er dient in de komende periode echter nog het nodige te gebeuren op het gebied van traumaverwerking. [voornaam] heeft thans al geruime tijd geen contact meer met zijn moeder, omdat het onderwerp ‘moeder’ volgens de betrokken hulpverlening veel stress en spanning bij hem teweeg brengt. [voornaam] reageert heftig als het gaat over het contact met zijn moeder, wat zich uit in gedragsproblemen. De bedoeling is dat op korte termijn bij hem wordt gestart met traumatherapie, waardoor hij in staat wordt gesteld om de negatieve gebeurtenissen uit zijn verleden te verwerken en hierin ook meer rust te krijgen. De moeder zal ook bij die behandeling worden betrokken. Deze traumatherapie moet eerst worden afgerond, daarna kan gewerkt worden aan het contact met de moeder.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat de moeder niet altijd in het belang van [voornaam] handelt. Zo heeft de moeder geweigerd haar toestemming te verlenen voor een medische behandeling van [voornaam], terwijl hij dit gelet op de bij hem aanwezige heftige kindeigenproblematiek wel nodig had. Op verzoek van de GI heeft de kinderrechter bij beschikking van 24 juni 2021 bepaald dat het gezag over [voornaam], voor zover dit betrekking heeft op het geven van toestemming voor medische behandelingen, tijdelijk door de GI wordt uitgeoefend. Ook stelt de rechtbank vast dat er sprake is van een moeizame samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de bij [voornaam] betrokken hulpverlening, waaronder de GI, waarbij de moeder vaak haar eigen belangen voorop stelt.
De rechtbank acht het in het belang van [voornaam] noodzakelijk dat zijn belangen voorop worden gesteld. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of de moeder in staat is binnen een voor [voornaam] aanvaardbare termijn weer de verzorging en opvoeding voor haar rekening te nemen. De rechtbank is van oordeel dat deze aanvaardbare termijn voor [voornaam] inmiddels ruimschoots is overschreden. [voornaam] verblijft al ruim drieënhalf jaar in het huidige pleeggezin. Na een zeer moeizame start in het pleeggezin, wordt thans gezien dat [voornaam] is ingegroeid in het pleeggezin, gehecht is geraakt aan de pleegouders en zich positief ontwikkelt in het pleeggezin. Het pleeggezin is voor [voornaam] een veilige en voorspelbare opvoedingsomgeving, waarbij de pleegouders in staat zijn aan te sluiten bij de specifieke opvoedingsbehoeften van [voornaam]. De onzekerheid over het toekomstperspectief blijft voortduren zolang de maatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing jaarlijks worden verlengd. Het belang van [voornaam] is gediend bij een duidelijk toekomstperspectief en bevestiging van zijn verblijf in de huidige setting. Onder de gegeven omstandigheden moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de belangen van [voornaam] bij duidelijkheid over zijn toekomstperspectief een zwaarder wegende betekenis worden toegekend dan aan het belang van de moeder om met het gezag belast te blijven.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank een gezagsbeëindiging in dit geval noodzakelijk en gerechtvaardigd. Zo wordt het voor alle betrokkenen, maar vooral voor [voornaam], duidelijk waar hij tot aan zijn volwassenheid zal opgroeien, zodat de stabiele situatie die er thans is gewaarborgd blijft voor de toekomst. Het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder zal dan ook worden toegewezen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [voornaam] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de Raad de rechtbank adviseert om de GI met de voogdij over [voornaam] te belasten. De rechtbank volgt hierin het standpunt van de Raad. De GI is een onafhankelijke en professionele instantie die de ontwikkelingen van [voornaam] kan volgen, de hulpverlening kan coördineren en het eventuele contact(herstel) tussen [voornaam] en de moeder kan vormgeven. De rechtbank vindt het voorts belangrijk dat de GI betrokken blijft als onafhankelijke partij, zodat de relatie tussen de moeder en de pleegouders niet onder druk komt te staan. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
De rechtbank wijst er tot slot op dat de moeder, ondanks de beëindiging van haar ouderlijk gezag, altijd de moeder van [voornaam] blijft en dat haar rol in het leven van [voornaam] onverminderd van groot belang blijft, maar dan wel als ouder op afstand. De rechtbank gaat ervan uit dat alle betrokkenen zich zullen inspannen om de moeder die rol te laten uitoefenen. De rechtbank merkt daarbij op dat contact tussen een kind en de ouders belangrijk is en blijft voor kinderen. Het is aan de GI om de mogelijkheden van het contact met de moeder te blijven monitoren en na het opstarten te begeleiden. Tegelijkertijd is het aan de moeder om in contact te blijven met de GI en met haar een goede samenwerkingsrelatie op te bouwen, zodat in overleg met de moeder een omgang kan worden opgestart na de voornoemde therapie van [voornaam]. In dit verband wordt aan de moeder meegegeven dat zij mede de sleutel in handen heeft om te komen tot een adequate omgangsregeling tussen haar en [voornaam].
De rechtbank zal de toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door de Raad is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van betrokkenen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een andere beslissing neemt.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] te Zierikzee over de minderjarige [voornaam];
benoemt Stichting Leger de Heils Jeugdbescherming & Reclassering tot voogdes over de minderjarige [voornaam];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, voorzitter, mr. De Beer en mr. Combee, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.
MB
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.