ECLI:NL:RBZWB:2022:6493

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
C/02/398281/ FA RK 22-2503
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden en inspanningsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde alimentatie van € 1.300,- per maand, die hij aan de vrouw diende te betalen, te verlagen naar nihil. Hij stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, omdat de vrouw onvoldoende informatie had verstrekt over haar inspanningsverplichting om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 19 oktober 2022, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw, ondanks haar gezondheidsklachten, niet voldoende had aangetoond dat zij niet in staat was om haar inkomen te verhogen. De rechtbank benadrukte dat de vrouw een inspanningsverplichting heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat zij niet had aangetoond dat zij deze verplichting was nagekomen. De rechtbank constateerde dat de vrouw geen sollicitaties of andere inspanningen had verricht die zouden kunnen leiden tot een hoger inkomen. De rechtbank concludeerde dat de man ontvankelijk was in zijn verzoek en dat de partneralimentatie moest worden herbeoordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de partneralimentatie gewijzigd en vastgesteld op € 415,- bruto per maand, met ingang van 9 juni 2022. De rechtbank verklaarde de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. De uitspraak is gedaan door mr. E. van Noort en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/398281/ FA RK 22-2503
beschikking betreffende levensonderhoud d.d. 2 november 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.C.M.E. Schijvenaars, kantoorhoudende te Vlissingen,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. H. Mink, kantoorhoudende te Oost-Souburg.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 9 juni 2022 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 25 juli 2022 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- het op 13 september 2022 ontvangen F9-formulier van mr. Schijvenaars met bijlagen;
- de brief van mr. Mink d.d. 7 oktober 2022 met bijlagen.
1.2 De zaak is mondeling behandeld op 19 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van 2 juli 2021 heeft de rechtbank in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld om ten titel van haar levensonderhoud aan de vrouw te betalen € 1.300,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2
In die beschikking heeft de rechtbank, voor zover voor deze procedure van belang, het navolgende overwogen:
behoefte
3.5
Partijen zijn ter zitting d.d. 11 maart 2021 overeengekomen dat de behoefte van de vrouw dient te worden bepaald aan de hand van de zogenaamde Hofnorm en dat aan de hand daarvan de hoogte van haar behoefte € 2.000,-- netto per maand bedraagt.
behoeftigheid
3.6
Partijen zijn ter zitting d.d. 11 maart 2021 eveneens overeengekomen dat uitgaand van een netto besteedbaar maandinkomen van de vrouw van € 1.000,-- per maand, de aanvullende behoefte van de vrouw € 1.000,-- netto (zijnde € 1.873,-- bruto) per maand bedraagt.
3.7
Terecht heeft de man daarbij benadrukt dat op de vrouw de verplichting rust om zich in te spannen om zoveel mogelijk in haar eigen kosten van levensonderhoud te voorzien. Dat de vrouw tijdens het huwelijk tot kort voor de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen geen betaalde arbeid heeft verricht, betekent niet dat een dergelijke inspanning redelijkerwijs niet van de vrouw kan worden verlangd. Een echtscheiding brengt nu eenmaal bepaalde al dan niet gewenste gevolgen met zich en van de vrouw mag in dat verband redelijkerwijze worden verwacht te voorzien in haar eigen levensonderhoud en daartoe alles in het werk te stellen om dit (zoveel mogelijk) te realiseren.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 2 juli 2021 te wijzigen en te bepalen dat de door de man aan de vrouw verschuldigde alimentatie nihil bedraagt, zulks met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
3.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de man af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van de partijen zal de rechtbank voor zover voor de beoordeling van belang hierna ingaan.

4.De beoordeling

4.1
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat sinds voormelde beschikking de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.2
In dit verband heeft de man in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar in het verzoek genoemde jurisprudentie, aangevoerd dat de vrouw voldoende tijd heeft gehad om zich erop voor te bereiden dat zij in haar eigen levensonderhoud dient te voorzien. Het echtscheidingsverzoek is op 24 december 2019 ingediend. Vanaf de start van de procedure was de vrouw er van op de hoogte, althans had zij dat kunnen zijn, dat zij zich dient in te spannen om in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Dit is in de echtscheidingsbeschikking van 2 juli 2021 met zoveel woorden vermeld.
In de huidige arbeidsmarkt is er veel vraag naar personeel. Het is aan de vrouw aan te tonen dat zij inspanningen heeft verricht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zo mag van haar worden verwachten dat zij haar sollicitatie-activiteiten aantoont, reacties van werkgevers en ook haar pogingen om een betere positie op de arbeidsmarkt te verwerven bijvoorbeeld door het volgen van een beroepsgerichte opleiding. De vrouw heeft deze informatie niet aan de man verstrekt. Er is geen enkel bewijs dat de vrouw zich inspant om meer inkomen te verwerven.
Voor zover de vrouw beperkingen ondervindt van haar medische klachten, stelt de man dat de vrouw daarover geen relevante informatie heeft verstrekt.
4.3
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. Zij stelt – kort samengevat – dat zij zich bij voortduring inzet om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Zij werkt [in de zorg] . Zij kan haar huidige uren om gezondheidsredenen niet uitbreiden. Zij is inmiddels langdurig onder behandeling bij de psychologisch verpleegkundige van de huisarts in verband met haar psychische problematiek. Daarnaast is de vrouw bekend met chronische rugklachten en, ten tijde van het verweerschrift, een slijmbeursontsteking die de uitbreiding van uren eveneens in de weg staan. De vrouw merkt daarbij op dat zij in de zorg werkt en dat lichamelijk zwaar werk eigenlijk onverenigbaar is met haar rugklachten.
Gelet op de door de vrouw genoten opleiding, werkervaring en ook haar medische situatie kan zij ondanks haar inspanningen toch niet volledig in haar eigen levensonderhoud voorzien.
wijziging van omstandigheden
4.4
De rechtbank overweegt allereerst dat op grond van artikel 1:157, lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) (oud) een ex-echtgenoot alleen een aanspraak op partneralimentatie heeft voor zover de ex-echtgenoot niet voldoende inkomsten heeft om in de eigen behoefte te voorzien of deze in redelijkheid niet kan verwerven. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw ten tijde van de beschikking van 2 juli 2021 niet voldoende inkomsten had om in de eigen behoefte te voorzien. Met deze procedure werpt de man de vraag op of de vrouw op dit moment (voor een groter deel/geheel) in haar eigen behoefte kan voorzien. De beantwoording van die vraag komt pas aan de orde indien sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
4.5
De rechtbank overweegt dat de vrouw niet heeft weersproken dat zij ten tijde van de beschikking van 2 juli 2021 in een deel van haar behoefte voorzag middels een contract voor 12 uur werken per week in de zorg. Gelet op de beperkte omvang van deze baan en afgezet tegen een volledige baan moet als uitgangspunt worden aangenomen dat de vrouw de ruimte had om haar werkzaamheden in meer of minder mate uit te breiden. De vrouw heeft evenmin weersproken dat op haar een inspanningsverplichting rust om voldoende inkomsten te verwerven en dat met de huidige krapte op de arbeidsmarkt na een periode van één jaar van de vrouw verwacht mag worden dat zij inzage geeft in haar inspanningen om tot het uitbreiden van haar werkzaamheden te komen.
4.6
De rechtbank constateert dat niet is gesteld of gebleken dat de vrouw het afgelopen jaar sollicitaties of andere inspanningen heeft verricht die zouden kunnen leiden tot meer inkomen. Daarmee heeft de vrouw verhinderd dat zij mogelijk voor een groter deel of geheel in haar eigen behoefte zou kunnen voorzien en dat op grond daarvan sprake zou zijn van een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
4.7
De vrouw beroept zich op bij haar aanwezige psychische problemen die aan het (solliciteren voor) uitbreiding van werkzaamheden in de weg staan. De rechtbank zal dit beroep van de vrouw passeren wegens onvoldoende onderbouwing. Immers, de door de vrouw naar voren gebrachte verwijten jegens de man in het einde van hun huwelijk zijn niet van dien aard dat daarmee op zichzelf reeds aannemelijk is dat de vrouw zodanige psychische problemen ervaart dat van haar uitbreiding van haar werkzaamheden niet kan worden verwacht. Van de vrouw mocht dan ook worden verwacht dat zij met bescheiden van daartoe deskundige persoon onderbouwing van aard en ernst van haar psychische problemen zou overleggen. De brief van de huisarts is daarvoor onvoldoende. De informatie van de huisarts bevestigt weliswaar dat de vrouw medische beperkingen heeft, maar geeft geen inzicht in de aard van de beperkingen en ook niet in de mate waarin deze beperkingen de vrouw belemmeren in het verrichten van de werkzaamheden en of die beperkingen tijdelijk of langdurig zijn. Integendeel, de huisarts stelt dat hij zich “
goed kan voorstellen (…) dat dit haar werken heeft beïnvloed of eventueel zelfs (tijdelijk) onmogelijk maakt”, maar dat “
de mate waarin en hoeveel zij alsnog wel zou kunnen werken is iets waarover wij geen uitspraken kunnen doen: dat valt buiten onze expertise”. De enkele inschatting van de huisarts dat deze zich kan voorstellen dat haar klachten haar werk hebben beïnvloed of (tijdelijk) onmogelijk hebben gemaakt, ondersteunen de stelling van de vrouw onvoldoende. Dat de vrouw pas na aanvang van deze procedure een verwijzing naar Emergis heeft gekregen en daar nu op de wachtlijst staat, moet voor rekening en risico van de vrouw blijven. Overigens blijkt uit de verwijzingsbrief van de huisarts dat nog diagnostiek op de klachten van de vrouw nodig is.
4.8
De man is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek zodat een herbeoordeling dient plaats te vinden van de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. De draagkracht van de man is daarbij niet van belang omdat gesteld noch gebleken is dat de man niet in de eventuele (aanvullende) behoefte van de vrouw zou kunnen voorzien.
inhoudelijk
huwelijksgerelateerde behoefte
4.9
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is in de beschikking van 2 juli 2021 gesteld op € 2.000,=. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt deze € 2.038,= netto per maand. De rechtbank zal daarvan uitgaan.
behoeftigheid
4.1
Hiervoor is overwogen dat het verweer van de vrouw wordt gepasseerd zodat van de vrouw mocht worden verwacht dat zij haar verdiencapaciteit zoveel mogelijk diende te benutten door zo mogelijk haar werkzaamheden uit te breiden. Omdat de vrouw geen inspanningen heeft verricht om haar werkzaamheden uit te breiden, zal de rechtbank van een fictief inkomen bij de vrouw (moeten) uitgaan onder de aanname dat de vrouw in het afgelopen jaar redelijke kans op succes had bij inspanningen om haar werkzaamheden uit te breiden (al dan niet bij een andere werkgever). Voorts dient rekening te worden gehouden met de opleiding van de vrouw alsmede haar werkervaring.
4.11
De rechtbank overweegt dat als de vrouw zich actiever had ingespannen, zij binnen hetzelfde werkgebied waarschijnlijk in staat zou zijn geweest om zich een inkomen te verwerven met een gelijk uurtarief van € 12,09 maar dan binnen een fulltime dienstverband van 36 uur per week. Inclusief vakantietoeslag (8%) en een eindejaarsuitkering (8,33%), gaat de rechtbank uit van een jaarsalaris van de vrouw van € 26.297,=. Omdat uit de salarisstroken van de vrouw volgt dat op haar bruto salaris per maand pensioenpremie wordt ingehouden, zal de rechtbank voor de berekening van het fictief netto inkomen van de vrouw ook daar rekening mee houden, in redelijkheid vast te stellen op € 172,= per maand. Het netto besteedbaar inkomen per maand bedraagt dan € 1.825,=. De aanvullende behoefte van de vrouw stelt de rechtbank vast op € 213,= netto per maand, overeenkomend met € 415,= bruto per maand).
4.12
Aangezien moet worden aangenomen dat de man de draagkracht heeft om deze aanvullende behoefte van de vrouw te voldoen, zal de rechtbank de bij beschikking van 2 juli 2021 vastgestelde partneralimentatie wijzigen en vaststellen op € 415,= bruto per maand.
4.13
De rechtbank heeft een berekening gemaakt. Een gewaarmerkte exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
ingangsdatum
4.14
De man heeft verzocht de wijziging van de partneralimentatie te doen ingaan op 9 juni 2022, zijnde de datum van de indiening van het verzoekschrift in deze procedure. Omdat daartegen geen verweer is gevoerd en de rechtbank ook niet beschikt over informatie omtrent de financiële omstandigheden van partijen, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wijziging bepalen op 9 juni 2022.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt voormelde beschikking van 2 juli 2021 als volgt:
bepaalt dat de daarbij vastgestelde bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw
met ingang van 9 juni 2022 nader wordt vastgesteld op € 415,= bruto per maand, door de man aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. van Noort, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.