4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feitelijke toedracht van het ongeval
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 31 mei 2020 omstreeks 13:17 uur een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Burgermeester Letschertweg te Tilburg. Bij dit ongeval was verdachte betrokken als bestuurder van zijn motorrijtuig (een motor van het merk Honda met kenteken [kenteken 1] ). Ook was bij dit ongeval het slachtoffer betrokken als bestuurder van zijn motorrijtuig (een motor van het merk Yamaha met kenteken [kenteken 2] ).
Verdachte reed voor het eerst op zijn motor. Hij deed dit terwijl hij niet in het bezit was van een geldig motorrijbewijs en nog maar vijf motorrijlessen had gehad. De motor van verdachte betrof een motor van de zwaarste categorie. Verdachte heeft gelest op een veel minder krachtige motorfiets. De Burgemeester Letschertweg betreft een nagenoeg rechte weg, het was die dag droog, het ongeval vond plaats bij daglicht en er was op het moment van het ongeval geen ander verkeer op het weggedeelte waar het ongeval plaatsvond, anders dan de groep motorrijders waar verdachte deel van uitmaakte.
De toegestane snelheid op deze weg bedraagt 80 kilometer per uur.
Zowel verdachte als het slachtoffer behoorden die dag tot een groep van zeven motorrijders die bij gelegenheid met elkaar een motorrit maakten. Toen het stoplicht op de Burgemeester Letschertweg op rood sprong, reden twee motorrijders door. Onder deze motorrijders bevond zich ook het slachtoffer. De andere vijf motorrijders, waaronder verdachte, hebben toen het stoplicht op groen sprong met hun motor opgetrokken. Op de filmbeelden die door een van de groepsleden werden gemaakt met een GoPro camera op de helm, van welke beelden de verdachte ter zitting verklaarde dat hij ze buiten de zitting bekeken had en ze niet nogmaals wenste te zien, heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte in een racehouding op zijn motor zit en vanaf de verkeerslichten met hoge snelheid in een korte tijdspanne en over een afstand van circa 500 meter naar de andere motorrijders toe rijdt. Verdachte haalt hierbij naar eigen zeggen op enig moment een snelheid van boven de 100 kilometer per uur. Hij haalt vervolgens meerdere motoren rechts in. Tot slot komt verdachte aan bij de voorste twee motorrijders, waarbij hij het slachtoffer vanaf achteren aanrijdt. Zowel verdachte als het slachtoffer komen ten val. Het slachtoffer loopt hierbij zwaar lichamelijk letsel op, namelijk de amputatie van zijn onderbeen.
De aan verdachte verweten gedragingen in de tenlastelegging zien op (1) het rijden zonder rijbewijs, (2) het rechts inhalen en (3) het overschrijden van de maximale snelheid. Dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan deze gedragingen volgt uit het dossier en wordt door verdachte ook niet betwist.
Mate van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte met deze gedragingen schuld had aan dit verkeersongeval en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Algemeen kader
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet vastgesteld kunnen worden dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten, dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander letsel heeft opgelopen.
Dit betekent allereerst dat een causaal verband dient te worden vastgesteld tussen het gedrag van verdachte en het verkeersongeval. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat van de drie tenlastegelegde gedragingen alleen de door verdachte gereden snelheid van invloed is geweest op het ongeval. Het rechts inhalen door verdachte staat niet in causaal verband tot het ongeval. Evenmin kan op basis van onderhavig dossier voldoende worden vastgesteld dat het niet hebben van een rijbewijs van invloed is geweest op het ongeval.
Daarnaast dient beoordeeld te worden of en in welke mate verdachte door het overschrijden van die maximale snelheid verwijtbaar heeft gehandeld.
Roekeloosheid
Met roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW wordt gedoeld op de zwaarste schuldvorm in geval van overtreding van artikel 6 WVW. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in dit concrete geval sprake is van roekeloosheid, moeten zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid worden - gelet op rechtspraak van de Hoge Raad - strenge (motiverings)eisen gesteld.
Om het toepassingsbereik van roekeloosheid te verbreden is aan artikel 175 lid 2 WVW toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW, kan worden aangemerkt.
De rechtbank beoordeelt daarom of verdachte met de hiervoor genoemde vastgestelde verkeersgedraging die heeft geleid tot het ongeval 1) de verkeersregels heeft geschonden, 2) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, 3) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en 4) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
1. De verkeersregels
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 80 kilometer per uur heeft gereden. Het overschrijden van de maximaal toegestane snelheid wordt in art 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van verkeersregels. Verdachte heeft die verkeersregel dus geschonden.
2. In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Daarbij moet gekeken worden naar het samenstel van gedragingen en zal het doorgaans niet gaan om de schending van een enkele verkeersregel. Alle omstandigheden dienen bij deze beoordeling in ogenschouw te worden genomen.
De daadwerkelijk op het moment van het ongeval door verdachte gereden snelheid kan niet worden vastgesteld. Uit de beelden die de rechtbank heeft waargenomen, de indicatieve gemeten gemiddelde snelheid, de impact van het ongeval en de verklaring van verdachte blijkt echter overduidelijk dat verdachte gedurende een hele korte tijdspanne voorafgaand aan het ongeval boven de 100 kilometer per uur heeft gereden waar maar 80 kilometer per uur was toegestaan. Aldus kan worden vastgesteld dat verdachte op de betreffende weg in ieder geval tussen 20 en 30 kilometer per uur te hard heeft gereden. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat de betreffende weg ter plaatse een bijna recht verloop heeft, het een weg met gescheiden rijbanen betreft, twee in elke richting en gescheiden door een middenberm, het weer en het zicht goed waren en er geen andere weggebruikers reden dan de leden van de groep. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omvang van de snelheidsoverschrijding in relatie tot de situatie ter plekke niet dat het door verdachte overschrijden van de maximaal toegestane snelheid als het in ernstige mate schenden van een verkeersregel kan worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake van roekeloosheid als omschreven in artikel 175, tweede lid, WVW en biedt het dossier evenmin voldoende aanknopingspunten waaruit is af te leiden dat door buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de ten laste gelegde roekeloosheid.
Zeer onvoorzichtig en/of onoplettend
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van zeer onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij bij de voor hem rijdende motorrijders wilde komen, maar dat hij tijdens het inhalen verrast werd door het grote snelheidsverschil tussen hem en zijn voorliggers. Verdachte verklaart ook dat hij niet van plan was om tussen de twee voorste motorrijders door te rijden, maar juist op het laatste moment nog heeft getracht te remmen, zoals ook blijkt uit het uiterst korte remspoor van zijn motor dat door de politie is aangetroffen. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat deze gang van zaken anders zou zijn geweest en volgt de verklaring van de verdachte op dit punt, inhoudend dat hij verrast werd door de kracht van zijn motorfiets, waar hij die dag voor het eerst op reed. Verdachte trachtte een aanrijding te voorkomen maar raakte de controle over zijn voertuig kwijt.
Zoals hiervoor overwogen is verdachte met een fors hogere snelheid ingereden op één van de twee voorste motorrijders. De rechtbank gaat er daarbij weliswaar van uit dat verdachte verrast en overweldigd is geweest door de kracht van zijn motor maar dat neemt niet weg dat verdachte zijn snelheid op de overige motorrijders had moeten afstemmen, zich de gevaarzetting van zijn handelen had moeten realiseren en daardoor veel eerder had moeten stoppen met inhalen én sneller dan toegestaan te rijden.
Gelet op de overzichtelijke verkeerssituatie en de plaats op de weg van de groepsgenoten stond niets hem daaraan in de weg. Nu verdachte tijdig had moeten inschatten dat hij harder dan toegestaan reed en zijn snelheidsverschil met de andere motorrijders enorm was waardoor zijn gedrag tot een ongeval kon leiden, had hij anders moeten en kunnen handelen. Het gedrag van verdachte wijkt daarmee substantieel af van het gedrag van een voorzichtig verkeersdeelnemer en zijn gedrag wordt door de rechtbank aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Letsel
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de WVW dient verder te worden vastgesteld dat door het verkeersongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Met de officier van justitie en de raadsman oordeelt de rechtbank dat het letsel van het slachtoffer aan te merken is als zwaar lichamelijk letsel. Gelet op de bewijsmiddelen staat het eerdergenoemd causaal verband tussen het verkeersongeval en het letsel vast.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair tenlastegelegde feit, te weten het veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval op 31 mei 2020 te Tilburg door zich zeer onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer te gedragen, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Feit 2
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.