Overwegingen
Relevante feiten en omstandigheden
1. Verzoeker is een 63-jarige alleenstaande man die al geruime tijd een bijstandsuit-kering ontving van Orionis. Wegens lichamelijke omstandigheden is hij al jarenlang vrijgesteld van het verrichten van arbeid. Orionis heeft op 20 april 2022 een anonieme telefonische melding ontvangen, inhoudende dat verzoeker veelvuldig in Egypte zou verblijven. Hij zou op de dag van de melding weer met koffers vertrokken zijn, terwijl hij pas net weer terug was in Nederland.
Naar aanleiding van genoemde melding heeft Orionis een onderzoek gestart naar verzoekers recht op bijstand. Hierbij zijn – onder meer – bankafschriften opgevraagd bij verzoeker van alle betaal- en spaarrekeningen waarover hij gemachtigd is over de periode vanaf 1 januari 2021. Op 29 juni 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met medewerkers van Orionis.
In het bestreden besluit heeft Orionis verzoekers recht op bijstand beëindigd met ingang van 30 juni 2022. Verder heeft Orionis zijn recht op bijstand ingetrokken over de hierboven genoemde periodes, en heeft hij de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd.
Toetsingskader voorzieningenrechter
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven, moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Beoordeling spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter staat eerst ambtshalve stil bij de vraag of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de behandeling van zijn verzoek. Verzoeker stelt in dit verband dat hij vanaf 1 juli 2022 geen inkomsten meer heeft. Hij voert verder aan dat hij kampt met mentale en lichamelijke klachten, waaronder COPD en depressiviteit. Verzoeker stelt verder dat sprake is van betalingsachterstanden, waarbij hij wijst op een brief van zijn verhuurder van 27 juli 2022 waaruit blijkt dat hij een huurachterstand heeft van € 548,89. Onder deze omstandigheden – die door Orionis niet worden betwist – ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen bij een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, voor zover het gaat om de beëindiging van verzoekers bijstandsuitkering met ingang van 30 juni 2022. De voorzieningenrechter zal daarom een voorlopig oordeel geven over dit besluitonderdeel.
Relevante wettelijke bepalingen
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het bijstandverlenende orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Op grond van het tweede lid verleent de belanghebbende het bijstandverlenende orgaan desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het bijstandverlenende orgaan een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het bijstandverlenende orgaan een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
5. Verzoeker stelt dat Orionis zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Hij geeft verder een nadere uitleg over hoe hij zijn levensonderhoud financiert. Dit doet hij naar eigen zeggen door zelf geld te op te nemen om boodschappen te doen, dan wel door geld over te maken of contant te geven aan zijn zoon, die vervolgens de boodschappen doet. Verzoeker heeft verder een overzicht overgelegd van de betalingen voor boodschappen, contante opnamen en overboekingen aan zijn zoon over de periode van 1 januari 2021 tot en met 15 juni 2022. Hieruit blijkt dat hij in deze periode gemiddeld € 173,- per week heeft besteed aan zijn levensonderhoud, waarvan ongeveer € 25,- aan voedsel.
6. De voorzieningenrechter volgt verzoeker in zijn stelling dat Orionis zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit is namelijk enkel opgenomen dat verzoekers recht op bijstand wordt beëindigd met ingang van 30 juni 2022, zonder te onderbouwen wat verzoeker in het kader van dit besluitonderdeel wordt tegengeworpen. Dit is echter een gebrek dat kan worden hersteld bij het nemen van de beslissing op bezwaar, met het oog op de nadere motivering van Orionis ter zitting. De voorzieningenrechter begrijpt deze motivering aldus, dat verzoeker wordt tegengeworpen dat hij de medewer-kingsverplichting zoals vervat in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet heeft geschonden. De voorzieningenrechter acht dit voorshands een houdbaar standpunt, en overweegt daartoe als volgt.
7. Uit de door verzoeker ingeleverde bankafschriften blijkt dat hij gedurende langere periodes voorafgaand aan de beëindigingsdatum van zijn uitkering geen betalingen heeft verricht voor zijn levensonderhoud. In de betreffende periodes is te zien dat enkel de vaste lasten en een klein bedrag per maand naar verzoekers zoon worden overgemaakt. Er worden geen boodschappen gedaan, en verder valt op dat de laatste transactie veelal bij het treinstation van Vlissingen is, of bij Schiphol. Dit patroon kan het vermoeden dat verzoeker in de betreffende periodes niet in Nederland verbleef ondersteunen. Uit de afschriften blijkt verder niet van welke middelen verzoeker in deze periode leeft, en hoe hij zijn reizen betaalt. Op basis van deze bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek mocht Orionis naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter twijfelen aan de juistheid van de door verzoeker verstrekte gegevens over zijn woon- en leefsituatie, en mocht hij van verzoeker verlangen dat hij zou verschijnen op een gesprek om na te gaan of hij onverminderd recht had op bijstand.
8. Nadat verzoeker op 15 juni 2022 niet is verschenen op het kantoor van Orionis voor een gesprek, is hij op 29 juni 2022 wel verschenen. Verzoeker heeft de spreekkamer toen evenwel na zes minuten verlaten. Hij is er daarbij op gewezen dit nadelige gevolgen kon hebben voor zijn uitkering, maar hij heeft het gesprek desondanks beëindigd. Verzoeker heeft, door het gesprek op eigen initiatief voortijdig te beëindigen en de medewerkers van Orionis niet in de gelegenheid te stellen de nog bestaande vragen te stellen over zijn woon- en leefsituatie, de op hem rustende medewerkingsverplichting geschonden. Hierdoor zijn relevante vragen voor het vaststellen van het recht op bijstand onbeantwoord gebleven. Reeds uit het voorgaande volgt dat Orionis bevoegd was om verzoekers recht op bijstand met ingang van 30 juni 2022 te beëindigen, waarbij de voorzieningenrechter wijst op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022: 2173.
9. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan Orionis geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid tot beëindiging van verzoekers recht op bijstand. De voorzieningenrechter merkt hierbij ten overvloede op dat verzoeker met wat hij in de bezwaarfase heeft aangevoerd en met zijn verklaringen ter zitting op 25 oktober 2022 nog steeds onvoldoende helderheid heeft gegeven over de vraag waar hij in de periode rondom de beëindigingsdatum verbleef, en hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
10. Gezien het voorgaande zal het bestreden besluit naar verwachting van de voorzieningenrechter standhouden na heroverweging in bezwaar. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.