Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE-21-1250, waarin het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak werd behandeld. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom, maar dit beroep was op 11 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig en volledig betalen van het griffierecht van € 360. De gemachtigde van de belanghebbende heeft verzet ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het griffierecht wel degelijk tijdig was betaald en dat er verwarring was ontstaan door de nota's die naar zijn kantoor waren gestuurd.
De rechtbank heeft het verzet behandeld en geconcludeerd dat de belanghebbende meerdere keren de mogelijkheid heeft gekregen om het griffierecht te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde niet de juiste financiële gegevens van de belanghebbende had ingediend ter onderbouwing van een beroep op betalingsonmacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betaling van het griffierecht niet tijdig was gedaan en dat de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de langere duur van de procedure niet aan de rechtbank kon worden toegerekend, maar aan de gemachtigde van de belanghebbende.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.