ECLI:NL:RBZWB:2022:6457

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
BRE-21-1250
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE-21-1250, waarin het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak werd behandeld. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom, maar dit beroep was op 11 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig en volledig betalen van het griffierecht van € 360. De gemachtigde van de belanghebbende heeft verzet ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het griffierecht wel degelijk tijdig was betaald en dat er verwarring was ontstaan door de nota's die naar zijn kantoor waren gestuurd.

De rechtbank heeft het verzet behandeld en geconcludeerd dat de belanghebbende meerdere keren de mogelijkheid heeft gekregen om het griffierecht te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde niet de juiste financiële gegevens van de belanghebbende had ingediend ter onderbouwing van een beroep op betalingsonmacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betaling van het griffierecht niet tijdig was gedaan en dat de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de langere duur van de procedure niet aan de rechtbank kon worden toegerekend, maar aan de gemachtigde van de belanghebbende.

De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).

Procesverloop

De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van De heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom van 5 februari 2022 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 11 februari 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 25 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels.

Gronden

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig en volledig betalen van het verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 360.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
De gemachtigde van belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er reden is om aan te nemen dat het oorspronkelijk – in eerste instantie – verschuldigde griffierecht wel degelijk – en óók tijdig – betaald is. Daarbij wordt verzocht om de rekening van de rechtspraak na te gaan.
Gemachtigde stelt dat hij niet op de wettelijk voorgeschreven wijze de mogelijkheid is geboden het verzuim te herstellen.
Ook verzoekt hij nogmaals om een (nieuwe) correct geformuleerde nota toe te sturen daar er verwarring is ontstaan (bij belanghebbende) door een nota te sturen (soms met meerdere en verschillende betaalkenmerken en het ontbreken van (juiste) adresvermelding c.q. onduidelijk kenmerk. De gemachtigde vraagt zich af waarom er wordt afgeweken van de vaste praktijk/onze afspraak.
De gemachtigde heeft ook aangevoerd dat de nota niet correct is, omdat er een vermelding staat naar parkeerbelasting.
Wat betreft het beroep op betalingsonmacht die is ingediend merkt de gemachtigde op dat de nota naar hemzelf en zijn kantoor wordt verzonden en hem vrijstaat om een beroep te doen op betalingsonmacht en een draagkrachtverklaring van zijn eigen kantoor te overleggen. Daarnaast meent de gemachtigde dat zodra hij het griffierecht heeft betaald het belang van een beroep op betalingsonmacht komt te vervallen en de betaling alsnog gedaan dient te worden op de eerst verzonden nota. Nadien stelt de gemachtigde geen creditnota of andere berichtgeving gehad te hebben. Het griffierecht is betaald niet terugontvangen en daarmee is er volgens de gemachtigde sprake van acceptatie en dient de zaak naar de inhoud te gaan.

Overwegingen rechtbank

Aan belanghebbende is meerdere malen – middels aan het adres van zijn gemachtigde gerichte griffierechtnota’s – de mogelijkheid geboden het griffierecht te voldoen.
Betalingsonmacht
Gemachtigde heeft na de eerste nota bij brief van 4 mei 2021 een beroep op betalingsonmacht gedaan. Daarop is hem bij brief van 8 juni 2021 en 18 juni 2021 gevraagd dat beroep te onderbouwen met financiële gegevens van belanghebbende.
Dat heeft gemachtigde echter niet gedaan. Hij heeft bij brief van 23 juni 2021 op dit verzoek gereageerd door – onder meer – stukken te zenden die alleen betrekking hebben op de financiële situatie van zijn eigen bedrijf en niet op die van belanghebbende.
Laatste betalingstermijn
Nadat het beroep op betalingsonmacht op 8 juli 2021 is afgewezen, is voor deze zaak een nieuwe en laatste griffierechtnota verzonden op 8 augustus 2021. Die nota is aangetekend verzonden en blijkens de Track&Trace gegevens van PostNL ook ontvangen.
Naar aanleiding van deze nota is er op 23 september 2021 een betaling gedaan van € 49.
De gemachtigde is bij brief van 28 september 2021 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gedeeltelijke betaling en om redenen aan te voeren die de gedeeltelijke betaling verschoonbaar kunnen maken. Er zijn door gemachtigde geen redenen aangevoerd.
Gelet op het voorgaande is niet tijdig voldaan aan de verplichting tot volledige betaling van het griffierecht en is het beroep terecht – kennelijk – niet ontvankelijk verklaard.
In verzet heeft gemachtigde nog aangevoerd dat de tenaamstelling van de nota’s niet juist zou zijn. Hij meent dat de nota’s op naam van de belanghebbende dienen te worden gesteld – en kennelijk met de aanduiding “per adres” aan zijn kantoor dienen te worden gestuurd.
Deze stelling is niet juist. Wanneer namens een belanghebbende beroep wordt aangetekend wordt alle correspondentie van de rechtbank die bestemd is voor die partij conform de daarvoor geldende regels (6:17 Awb) die ook deze gemachtigde bekend mogen worden verondersteld, gericht aan de gemachtigde. Daarbij wordt in de brieven het zaaknummer en de naam van de belanghebbende en het bestuursorgaan vermeld, zodat duidelijk het ook de gemachtigde duidelijk is over welke zaak het gaat. Dit geldt ook voor de griffierechtnota’s. Anders dan gemachtigde ook heeft gesteld, hoeft daarbij niet het object te worden genoemd waarover het beroep handelt. Het moet gemachtigde en zijn cliënt ook zonder dat gegeven duidelijk zijn op welke zaak de brief of nota betrekking heeft.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat bij belanghebbende verwarring zou zijn ontstaan omdat er op de nota’s bij de partijnamen een toevoeging staat die erop zou wijzen dat het om parkeerbelasting zou gaan. Het zaaknummer en de partijnamen geven – in relatie tot de ontvangstbevestiging van het beroep (waarop dezelfde aanduiding staat) voldoende duidelijk aan om welke zaak het bij deze nota’s gaat – een geschil over WOZ. Die verwarring kan er ook bij gemachtigde niet zijn geweest omdat – naar hij zelf heeft benadrukt te zitting – helemaal geen geschillen over naheffingen parkeerbelasting behandelt en ook niet wil behandelen. Het is dan ook geen aannemelijke oorzaak van niet betaling van het griffierecht naar aanleiding van de laatste griffierechtnota. De op 23 september 2021 verrichte betaling is gedaan vanaf de kantoorrekening van gemachtigde. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in de andere verzetzaken die eveneens op 21 oktober 2022 met gemachtigde werden behandeld, waarin ook (deel-)betalingen van griffierecht werden verricht, deze betalingen alle werden gedaan vanaf de kantoorrekening van gemachtigde.
Voor zover nodig merkt de rechtbank ter verduidelijking voor belanghebbende op dat er meerdere nota’s zijn verzonden omdat er na de eerste nota door gemachtigde een beroep op betalingsonmacht is gedaan en na de afwijzing van dat verzoek een nieuwe nota wordt aangemaakt die dan – naast het al bekende zaaknummer en de partijenaanduiding – een nieuw betalingskenmerk vermeldt.
Betalingsonmacht
De gemachtigde heeft na de afwijzing het verzoek herhaald en vermeldde ter zitting uitdrukkelijk dat hij het verzoek voor zichzelf, dan wel zijn onderneming deed. Zoals gemachtigde zou mogen weten, wordt na de afwijzing van een beroep op betalingsonmacht in een zaak, een nieuw verzoek niet in behandeling genomen. Evenzeer mag van gemachtigde worden verwacht dat hij weet dat een beroep op betalingsonmacht slechts kan worden gedaan door of voor de belanghebbende zelf en niet voor de gemachtigde. Eventuele afspraken tussen belanghebbende en gemachtigde dat de gemachtigde het griffierecht betaalt of voorschiet zijn daarbij niet van belang.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er ook geen redenen aangevoerd die het verzuim verschoonbaar maken.
In wat de gemachtigde van belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 februari 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Immateriële schade en proceskostenvergoeding
De gemachtigde van belanghebbende verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat de discussie over materieel geschil ten einde is gekomen toen het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast vraagt de rechtbank zich af of, áls er al sprake is geweest van spanning en frustratie, in hoeverre dat zo was bij belanghebbende. De gemachtigde doet voor zichzelf een beroep op betalingsonmacht en niet voor belanghebbende en herhaalt het verzoek nadat het eerdere verzoek is afgewezen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat gemachtigde wel betalingen doet, soms (zoals in dit geval) niet voor het volledige bedrag of betaalt voordat het beroep op betalingsonmacht is beoordeeld of daarna op oude betalingskenmerken die niet meer openstaan. Die betalingen zijn verricht vanaf de bedrijfsrekening van de gemachtigde.
Welke afspraken tussen belanghebbende en gemachtigde zijn gemaakt, of belanghebbende het griffierecht al dan niet zelf betaalt, of dat gemachtigde dat doet of voor belanghebbende voorschiet, maakt niet uit voor de verplichting tot betaling en ook niet voor de conclusie bij niet tijdige en volledige betaling.
De gemachtigde van belanghebbende is (mede) verantwoordelijk voor de langere duur van de procedure, doordat hij een beroep op betalingsonmacht doet en daarbij, anders dan hem is gevraagd, niet de financiële gegevens van belanghebbende inbrengt maar die van zijn eigen onderneming, terwijl hij bovendien weliswaar een betaling verricht maar niet het gehele in de nota vermeldde griffierecht betaalt, én niet of met niet ter zake doende argumenten reageert op de vragen om in te gaan op de gedeeltelijke betaling en waarom de niet volledige betaling belanghebbende niet is toe te rekenen. De langere duur van de procedure ná de thans in geschil zijnde uitspraak telt de rechtbank dan ook niet mee. De rechtbank wijst daarom het verzoek om immateriële schadevergoeding af en ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 4 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.