Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikel 29f Sv;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door verzoekster, geboren in 2002, die zich liet vertegenwoordigen door haar advocaat, mr. H. van Asselt. De zaak betreft een aanhouding van verzoekster op 10 december 2018 wegens mishandeling van een baby. Verzoekster stelde dat er geen bewijs was dat zij als verdachte kon worden aangemerkt en vroeg de rechtbank om te verklaren dat de zaak was geëindigd.
Tijdens de zitting op 11 maart 2022 werd de officier van justitie, mr. J. Castelein, gehoord. De officier stelde dat er nog geen sprake was van een vervolging, aangezien er een rapport van het NFI moest worden afgewacht. Dit rapport zou bepalend zijn voor de vraag of verzoekster als verdachte kon worden aangemerkt. De officier van justitie verzocht de rechtbank om het verzoek van verzoekster af te wijzen, omdat er nog steeds activiteiten in het strafrechtelijk onderzoek plaatsvonden.
De rechtbank overwoog dat het belang van verzoekster voorop staat bij de beoordeling van het verzoek. Echter, gezien het feit dat het Openbaar Ministerie nog wachtte op het NFI-rapport, kon de rechtbank niet concluderen dat de vervolging niet zou worden voortgezet. Daarom werd het verzoekschrift afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. R.P. Broeders, in tegenwoordigheid van griffier mr. M.A.E. de Kroon, en werd uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 25 maart 2022.