Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 2 februari 2022. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, die op 24 december 2020 de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 had vastgesteld. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, maar de belanghebbende stelde verzet in, omdat zij meende dat de omstandigheden door Covid-19 waren veranderd. Tijdens de verzetzitting op 21 oktober 2022 heeft de belanghebbende aangevoerd dat de Hoge Raad in een eerdere uitspraak had geoordeeld dat Covid-19 een onvoorziene omstandigheid is, wat zou betekenen dat het eerder gesloten compromis over de WOZ-waarde niet meer geldig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de belanghebbende aanleiding gaven tot twijfel over de eerdere ongegrondverklaring van het beroep. Daarom werd het verzet gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van 2 februari 2022 werd vernietigd. De rechtbank besloot dat het onderzoek naar de zaak moest worden voortgezet en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van het verzet, vastgesteld op € 379,50.