Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 2 februari 2022. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, die op 23 december 2020 de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 van een onroerend goed had vastgesteld. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, maar belanghebbende heeft verzet ingesteld, stellende dat er nieuwe omstandigheden zijn ontstaan door de Covid-19 pandemie.
Tijdens de verzetzitting op 21 oktober 2022 heeft belanghebbende aangevoerd dat de Hoge Raad in een eerdere uitspraak heeft geoordeeld dat Covid-19 een onvoorziene omstandigheid is, wat zou moeten leiden tot herziening van het compromis dat met de heffingsambtenaar was gesloten. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat zij de argumenten van belanghebbende serieus neemt en dat deze aanleiding geven tot twijfel over de eerdere ongegrondverklaring van het beroep.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van 2 februari 2022 niet in stand kan blijven en heeft het verzet gegrond verklaard. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar bovendien veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 november 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.