Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Raadkamernummer : 19-008292
datum : 25 maart 2022
[de veroordeelde] ,
Procedure
Vordering van het Openbaar Ministerie
Standpunt van de veroordeelde
Beoordeling
Beslissing
540 dagen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot gijzeling van de veroordeelde, die in het verleden was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering tot gijzeling werd ingediend door het Openbaar Ministerie, met als doel de veroordeelde te dwingen tot betaling van de openstaande vordering van € 453.947,29. De veroordeelde was niet verschenen in de raadkamer, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. Zijn advocaat pleitte voor afwijzing van de vordering, stellende dat de veroordeelde geen vermogen heeft en afhankelijk is van de zorg van zijn kinderen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de eerdere ontnemingsmaatregel en de pogingen tot betaling die door de veroordeelde zijn ondernomen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot gijzeling toewijsbaar was, ondanks de argumenten van de verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij buiten staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft de vordering tot gijzeling toegewezen voor een periode van 540 dagen, waarbij de rechtbank de nieuwe wetgeving in acht heeft genomen die van toepassing was op het moment van de uitspraak.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft benadrukt dat de vordering tot gijzeling in overeenstemming is met de geldende wetgeving en dat de rechten van de veroordeelde niet zijn geschaad door de toepassing van de nieuwe regels.