ECLI:NL:RBZWB:2022:6424

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
22-001801
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot gijzeling op basis van betalingsonmacht

Op 30 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 02-688025-15. De zaak betreft een vordering tot machtiging gijzeling op basis van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De vordering is ingediend door de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, op 11 januari 2022, omdat de veroordeelde niet had voldaan aan de hem opgelegde betalingsverplichting van € 2.989,00, voortvloeiend uit een onherroepelijk vonnis. De veroordeelde is opgeroepen, maar is niet verschenen tijdens de behandeling van de vordering.

De rechtbank heeft de stukken van het dossier bestudeerd, waaronder de schriftelijke verklaring van de veroordeelde en het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer. De rechtbank overweegt dat de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, die op 1 januari 2020 in werking is getreden, bepaalt dat in gevallen waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd en betaling is uitgebleven, gijzeling kan worden toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij onmachtig is om aan de betalingsverplichting te voldoen, onder andere omdat er geen verhaalsmogelijkheden zijn en er schuldhulpverlening is ingeschakeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot machtiging gijzeling afgewezen, omdat de omstandigheden van de veroordeelde en zijn financiële situatie dit niet toelaten. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02-688025-15
rk-nummer: 22-001801
Beslissing op de vordering tot machtiging gijzeling ex artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de vordering tot machtiging gijzeling ex artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) d.d. 11 januari 2022 in de zaak:
[veroordeelde] ,
geboren op 12 februari 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]
.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de vordering van de officier van justitie d.d. 11 januari 2022;
  • de schriftelijke verklaring van veroordeelde d.d. 21 februari 2022;
 het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer van 16 maart 2022, waaruit blijkt dat de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, is gehoord.
De veroordeelde is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van de vordering tot machtiging gijzeling in raadkamer verschenen.

2.De beoordeling

Aan de veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis de verplichting opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 2.989,00.
Blijkens de stukken van het CJIB en het verhandelde in raadkamer heeft de veroordeelde niet voldaan aan de hem opgelegde betalingsverplichting.
De officier van justitie heeft kennis genomen van de schriftelijke verklaring van veroordeelde. Op grond van deze schriftelijke verklaring heeft de officier van justitie de vordering tot machtiging gijzeling gewijzigd, met dien verstande dat de officier van justitie de rechter heeft verzocht aan de officier van justitie machtiging te verlenen tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling voor de duur van 21 dagen en de vordering voor het overige af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 1 januari 2020, is de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82; hierna: Wet USB) in werking is getreden. Voor zover hier van belang strekt deze wet ertoe om in zaken als deze, waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd en betaling en volledig verhaal zijn uitgebleven, geen lijfsdwang meer toe te passen maar het dwangmiddel van gijzeling, waarbij al bij de oplegging van de maatregel het maximale aantal dagen waarvoor dit dwangmiddel kan worden toegepast, wordt vastgesteld. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens bij de rechter machtiging vorderen de veroordeelde te gijzelen.
In de situatie dat de ontnemingsmaatregel is opgelegd vóór 1 januari 2020 heeft de rechter bij die oplegging niet de duur van de gijzeling bepaald die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd. Een redelijke wetsuitleg brengt in zo’n geval het volgende met zich mee. Als het Openbaar Ministerie een vordering doet om te worden gemachtigd gijzeling toe te passen en de rechter die vordering toewijst, bepaalt deze rechter de duur van de gijzeling. Daarbij rekent hij, overeenkomstig de vierde volzin van artikel 6:6:25 lid 4 Sv, voor elke volle € 25,00 van het bedrag waarvoor verhaal is gezocht, niet meer dan één dag aan gijzeling. Voor zover in zo’n geval het bedrag waarvoor verhaal is gezocht, in verband met de kosten van verhaal hoger is dan het bedrag waarvoor de ontnemingsmaatregel is opgelegd, gaat de rechter bij de toepassing van de vierde volzin van artikel 6:6:25 lid 4 Sv uit van het bedrag waarvoor de ontnemingsmaatregel is opgelegd. In alle gevallen beloopt, overeenkomstig de derde volzin van artikel 36e lid 11 Sr, de duur van de gijzeling ten hoogste drie jaar.
De rechtbank acht zich bevoegd van de vordering kennis te nemen en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorhanden zijnde dossier veroordeelde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij onmachtig is om aan de betalingsverplichting te voldoen, omdat de deurwaarder geen verhaalsmogelijkheden kon achterhalen en er schuldhulpverlening is ingeschakeld. Daarnaast blijkt uit het strafdossier dat veroordeelde de feiten destijds heeft gepleegd in verband met zijn ook toen reeds bestaande schuldenproblematiek. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van moet worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot machtiging gijzeling af.
Deze beslissing is op 30 maart 2022 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beschikking kan door de Minister voor Rechtsbescherming binnen veertien dagen daarna en door de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening, beroep in cassatie worden ingesteld. De veroordeelde is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten ter griffie van het gerecht, dat de beschikking heeft gegeven, of tot hetwelk de rechter, van wie de beschikking afkomstig is, behoort (artikel 6:4:5, lid 3 Sv).