Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de vordering van de officier van justitie d.d. 11 januari 2022;
- de schriftelijke verklaring van veroordeelde d.d. 21 februari 2022;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 30 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 02-688025-15. De zaak betreft een vordering tot machtiging gijzeling op basis van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De vordering is ingediend door de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, op 11 januari 2022, omdat de veroordeelde niet had voldaan aan de hem opgelegde betalingsverplichting van € 2.989,00, voortvloeiend uit een onherroepelijk vonnis. De veroordeelde is opgeroepen, maar is niet verschenen tijdens de behandeling van de vordering.
De rechtbank heeft de stukken van het dossier bestudeerd, waaronder de schriftelijke verklaring van de veroordeelde en het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer. De rechtbank overweegt dat de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, die op 1 januari 2020 in werking is getreden, bepaalt dat in gevallen waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd en betaling is uitgebleven, gijzeling kan worden toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij onmachtig is om aan de betalingsverplichting te voldoen, onder andere omdat er geen verhaalsmogelijkheden zijn en er schuldhulpverlening is ingeschakeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot machtiging gijzeling afgewezen, omdat de omstandigheden van de veroordeelde en zijn financiële situatie dit niet toelaten. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde dag.