ECLI:NL:RBZWB:2022:6423

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2083
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Ziektewetuitkering en medische beoordeling

Op 3 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een 28-jarige eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een Ziektewetuitkering ontvangen na een verkeersongeval op 18 oktober 2019, maar het UWV besloot op 27 november 2020 dat zij vanaf 30 november 2020 geen recht meer had op deze uitkering. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, dat door het UWV op 16 april 2021 werd gehandhaafd. Tijdens de zitting op 22 september 2022, waar eiseres via videoverbinding deelnam, werd het UWV vertegenwoordigd door drs. S. Barto.

De rechtbank onderzocht de medische beoordeling van het UWV, waarbij werd vastgesteld dat eiseres niet ongeschikt was voor haar laatst verrichte werkzaamheden als allround medewerkster. De UWV-artsen concludeerden dat er geen objectieve medische beperkingen waren die haar arbeid belemmerden. Eiseres betwistte de zorgvuldigheid van het UWV-onderzoek en voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordelingen voldoende onderbouwd waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2083 ZW

uitspraak van 3 november 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] ,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 27 november 2020 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) bepaald dat eiseres met ingang van 30 november 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In een besluit van 16 april 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 september 2022. Eiseres en haar gemachtigde hebben via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting. Het UWV werd vertegenwoordigd door drs. S. Barto.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiseres is een 28-jarige vrouw, die op 18 oktober 2019 voor haar werk als allround medewerkster bij [naam bedrijf] is uitgevallen als gevolg van een verkeersongeval. Zij was ziek toen haar dienstverband op 28 november 2019 eindigde. Het UWV heeft in een besluit van 16 december 2019 aan haar een ZW-uitkering toegekend met ingang van 18 oktober 2019.
In het primaire besluit heeft het UWV in het kader van een EZWB bepaald dat eiseres met ingang van 30 november 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. In een besluit van 6 januari 2021 heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen bezwaren zou hebben ingediend. In het bestreden besluit heeft het UWV het besluit van 6 januari 2021 ingetrokken, en de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit (alsnog) ongegrond verklaard.
Juridisch kader
2. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW). Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip 'zijn arbeid' verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeids-ongeschiktheid heeft verricht. Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder 'zijn arbeid' verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
Arbeidsmaatstaf
3. De rechtbank stelt vast dat het werk van eiseres als 'Allround medewerkster bijv: keukendienst, griller' moet worden aangemerkt als 'zijn arbeid' in de zin van artikel 19 van de ZW.
Het medisch onderzoek van het UWV
4. UWV-arts [naam UWV-arts] heeft het dossier van eiseres bestudeerd. Nadat eiseres tweemaal zonder bericht niet is verschenen op de geplande spreekuren van 15 oktober 2020 en 4 november 2020, is zij op 24 november 2020 gezien op het spreekuur van de UWV-arts. Deze heeft haar (oriënterend) lichamelijk en psychisch onderzocht. De UWV-arts rappor-teert in een rapport van 25 november 2020 dat kan worden geconcludeerd dat sprake is van een consistent beloop van klachten. Volgens de arts is sprake van medisch objectiveerbare stoornissen, maar niet van beperkingen in de zin van de ZW voor de laatst verrichtte werk-zaamheden. De belasting van de functie van 'Allround medewerkster bijv: keukendienst, griller' in combinatie met de door eiseres naar voren gebrachte klachten en de daar eventueel uit te duiden beperkingen zijn voor eiseres zodanig te achten dat haar belastbaarheid niet wordt overschreden. Volgens de UWV-arts is eiseres dus niet ongeschikt voor het verrichten van 'zijn arbeid' als bedoeld in artikel 19 van de ZW.
5. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, en hij heeft eiseres medisch onderzocht op een hoorzitting van 9 april 2021. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat er geen medische argumenten zijn om tot een andere conclusie te komen dan de primaire UWV-arts. De kaakchirurg heeft aangegeven dat er met het gehemelte van eiseres niets aan de hand is. Naar aanleiding van de bezwaren van eiseres overweegt de verzekeringsarts b&b onder meer dat er enige pijn is ter hoogte van het rechterkaakgewricht dat uitstraalt naar het voor hoofd en de hals, maar dat de kaakchirurg het niet noodzakelijk vond om hiervoor pijnmedicatie te verstrekken. Eiseres gebruikt ook geen pijnmedicatie die via de drogist verkrijgbaar is. Er zitten enige inconsequenties tussen de anamneses bij de primaire arts en bij de hoorzitting. Bij de primaire arts gaf eiseres aan dat ze via de huisarts EMDR gaan zou krijgen, maar dat ze dat niet kon opbrengen. Tijdens de hoorzitting gaf zij aan dat ze voor de tweede keer bij de POHGGZ is geweest en vervolgens is doorgestuurd naar het GGZ. Ze heeft echter nog niets gehoord. Zij heeft ook niet geïnformeerd wanneer ze eventueel aan de beurt is en ook vinden geen overbrug-gingsconsulten plaats via de POHGGZ. Het dagverhaal van eiseres bij de primaire arts, inhoudende dat zij de sauna en de markt bezoekt, is ook niet in overeenstemming met het beeld dat zij aangeeft tijdens de hoorzitting. Zij stelt dat er nu ‘s nachts altijd iemand bij haar is vanwege de angst voor stikken. Zij wordt wakker met een gevoel te stikken, en moet vervolgens bruin-zwart slijm overgeven en slaapt dan weer in. Door quatiapine slaapt ze beter. Als angst bestaat om te stikken in slijm zou je juist niet willen dat de slaap verbetert of zich verdiept. Het is goed invoelbaar dat eiseres zich zonder bovengebit niet happy voelt, maar zowel op straat als in de maatgevende functie kan of moet een mondkapje worden gedragen. De spraak is niet gestoord door het missen van de boventanden en kiezen. Eiseres geeft aan voornamelijk nog vloeibaar voedsel tot zich te nemen. Het gewicht is toch toegenomen van 59 kg naar 71 kg bij 165 cm. Alles overziend wordt de belasting in de maatgevende functie volgens de verzekeringsarts b&b niet overschreden.
Standpunt eiseres
6. Volgens eiseres heeft het UWV geen zorgvuldig eigen onderzoek gedaan. Zij stelt dat het UWV ten onrechte voorbij is gegaan aan haar bezwaren tegen het onderzoek dat plaatsvond op 11 juni 2020, en dat geen medische informatie is opgevraagd bij de behande-lende sector. Verder stelt zij dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat, en dat zij niet in staat is haar werk te doen. Middels een brief van 3 juni 2022 heeft eiseres ter onderbou-wing van haar standpunt een rapport overgelegd van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] en arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van 5 januari 2022.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank ziet in de dossierstukken onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat het medische onderzoek van het UWV op een onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b hebben eiseres medisch onderzocht en haar medische dossier bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft ook informatie van de kaakchirurg betrokken in zijn beoordeling, zoals die informatie door eiseres is verteld. Eiseres kan daarom niet worden gevolgd in haar stelling dat ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij haar behandelaars. De kaakchirurg had immers tegen haar gezegd dat er niets met haar bovenkaak aan de hand is. Gezien het voorgaande beschikten de UWV-artsen over voldoende inzicht in de medische situatie van eiseres, en hebben zij – anders dan eiseres stelt – geen aanleiding hoeven zien om aanvullende medische informatie op te vragen. Het UWV hoefde ook geen betekenis toe te kennen aan het onderzoek dat plaatsvond op 11 juni 2020, nu de bestreden besluitvorming enkel betrekking heeft op de datum in geding van 30 november 2020. Uit de rapporten van de UWV-artsen blijkt verder dat zij op de hoogte waren van de psychische en fysieke klachten van eiseres. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medische onderzoek voldoende onderbouwd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het rapport van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] en arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van 5 januari 2022 geen aanleiding om te twijfelen aan de overwegingen en conclusies van de UWV-artsen. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] merkt in een aanvullend rapport van 1 juli 2022 terecht op dat het contact tussen [naam verzekeringsarts] en eiseres plaatsvond middels videobellen, en dat geen eigen lichamelijk onderzoek is verricht. [naam verzekeringsarts] gaat uit van subjectieve klachten, zonder deze te objectiveren. [naam verzekeringsarts] heeft eiseres ook geen hoofdbewegingen laten maken tijdens het videobellen, of aantekeningen gemaakt over beperkingen bij het natuurlijk bewegen van het hoofd. De primaire UWV-arts daarentegen heeft eiseres onderzocht, en op basis daarvan beargumenteerd waarom er geen argumenten zijn om beperkingen aan te nemen op de items hand- en vingergebruik, tillen en dragen, hoofdbewegingen maken en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk. De verzekeringsarts b&b heeft verder steekhoudend onderbouwd waarom de door [naam verzekeringsarts] gestelde zwakbegaafdheid van eiseres geen reden is waarom zij niet zou kunnen werken bij [naam bedrijf] , en de gestelde beperkingen in de rubriek sociaal functioneren niet kunnen worden geobjectiveerd. Met betrekking tot de overweging van [naam verzekeringsarts] over de behandeling van eiseres merkt de verzekeringsarts b&b terecht op dat eiseres de gesprekken bij de POHGGZ heeft gestaakt. Als de lijdensdruk zo groot is mag echter worden verwacht dat de betrokkene minimaal de contacten met de basis GGZ continueert, en daar moeite voor doet. Met betrekking tot wat [naam verzekeringsarts] stelt over het dragen van mondkapje merkt de verzekeringsarts b&b terecht op dat een mondkapje geen invloed heeft op een spraakprobleem. Met betrekking tot het gewicht van eiseres merkt de verzekeringsarts b&b terecht op dat eiseres tijdens de bezwaarprocedure daadwerkelijk op de weegschaal heeft gestaan, terwijl [naam verzekeringsarts] enkel is afgegaan op wat eiseres stelt. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de door haar gestelde beperkingen niet zijn geobjectiveerd middels controleerbare en verifieerbare (medische) stukken. De enkele omstandigheid dat de UWV-artsen de door eiseres ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat zij die ervaart, betekent ook niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiseres zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Conclusie
9. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 3 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.