Op 30 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding dat was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.A.A. Maat. Het verzoekschrift was ingediend op 17 december 2021 en strekte tot toekenning van een schadevergoeding van € 2.720,08, bestaande uit kosten van rechtsbijstand en andere gerelateerde kosten. De verzoeker was opgeroepen maar is niet verschenen tijdens de zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig en op de juiste wijze was ingediend en dat zij bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, heeft echter aangevoerd dat de verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat er sprake is van een voorwaardelijk sepot. Dit sepot is ingegaan op 21 oktober 2021, en de rechtbank overweegt dat de verzoeker pas na het verstrijken van de proeftijd voor een schadevergoeding in aanmerking kan komen.
De rechtbank concludeert dat de proeftijd van het voorwaardelijk sepot nog niet is verstreken, waardoor de zaak nog niet als beëindigd kan worden beschouwd. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank de verzoeker niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse en is op 30 maart 2022 uitgesproken tijdens een openbare zitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.