ECLI:NL:RBZWB:2022:6408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
21-014988
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door de verzoeker op 30 september 2021. De verzoeker, die werd verdacht van schennis van de eerbaarheid, had kosten van rechtsbijstand gemaakt ter hoogte van € 605,00 en vroeg daarnaast een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie stelde echter dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat het niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na de beëindiging van de strafzaak was ingediend. De rechtbank bevestigde dit standpunt en oordeelde dat de verzoekschriften niet tijdig waren ingediend, waardoor de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoekschrift. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier J. van ‘t Westende en is uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/148252-21
rk-nummer: 21-014988
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 30 september 2021, in de zaak:
[verzoeker]wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. F.J. Koningsveld, Speelhuislaan 158, 4801 BW Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 605,00 voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 8 juni 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 8 maart 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie gehoord.
Verzoeker en zijn advocaat zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij werd verdacht van schennis van de eerbaarheid. De zaak tegen verzoeker is geseponeerd. Wegens voornoemde strafrechtelijke verdenking heeft verzoeker kosten van rechtsbijstand gemaakt ter hoogte van € 605,00 (fixed fee). Daarnaast vraagt verzoeker de forfaitaire vergoeding ter zake het opstellen, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift ter hoogte van € 680,00 (met mondelinge behandeling). Verzoeker vraagt de rechtbank onderhavig verzoekschrift toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onderhavig verzoekschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu dit niet binnen drie maanden na het eindigen van de strafzaak tegen verzoeker is ingesteld. Geheel subsidiair is de officier van justitie van mening dat het verzoekschrift integraal kan worden toegewezen nu de kosten genoegzaam zijn onderbouwd.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat het derde lid van artikel 533 Sv voorschrijft dat het verzoek slechts kan worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak. De verzoekschriften zijn op 30 september 2021 ingediend. De rechtbank constateert dat de verzoekschriften niet binnen drie maanden na afloop van de strafzaak (op 8 juni 2022) zijn ingediend, waardoor de rechtbank van oordeel is dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoekschrift.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift.
Deze beslissing is op 22 maart 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).