ECLI:NL:RBZWB:2022:639

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
20/9009
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete; beoordeling van proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2016 ontvangen, berekend op een belastbaar bedrag van nihil. Daarnaast was er een verzuimboete opgelegd. De inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, waarna de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 12 januari 2022 werd het geschil besproken, waarbij de gemachtigden van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfel bestond over de ontvangst van de herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte, vanwege een administratieve misslag in de adressering. De rechtbank oordeelde dat de verzuimboete vernietigd moest worden, omdat de inspecteur niet opzettelijk had gehandeld en de fout niet als zodanig kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar wees de verzoeken van de belanghebbende om vergoeding van de werkelijke proceskosten af. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in de kosten van de behandeling van het bezwaar en beroep moest worden veroordeeld, en stelde deze kosten vast op € 1.028. Tevens werd de inspecteur gelast het griffierecht van € 345 aan de belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank benadrukte dat de uitspraak onherroepelijk wordt als er geen rechtsmiddel wordt aangewend binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9009
uitspraak van 16 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Bij separate beschikking heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 september 2020 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 16 oktober 2020, ontvangen bij de rechtbank op 19 oktober 2020, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , verbonden aan [bedrijf] , en namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Tot de gedingstukken behoort een uitnodiging tot het doen van aangifte met dagtekening 1 augustus 2018. De uitnodiging is geadresseerd aan:
[adres 1]
Tot de gedingstukken behoort een herinnering tot het doen van aangifte met dagtekening 28 september 2018. De herinnering is geadresseerd aan:
[adres 1]
Tot de gedingstukken behoort een aanmaning tot het doen van aangifte met dagtekening 28 november 2018. De aanmaning is geadresseerd aan:
[adres 1]

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten.

4.Beoordeling van het geschil

Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten. De inspecteur heeft in het verweerschrift aangegeven te betwijfelen of de herinnering en de aanmaning door belanghebbende zijn ontvangen, gelet op de adressering. De postcode had, gelijk in de uitnodiging wel is gebeurd, op de onderste regel van het adres moeten worden vermeld. De verzuimboete dient dus te worden vernietigd, aldus de inspecteur. De rechtbank zal de verzuimboete daarom vernietigen en het beroep gegrond verklaren. Belanghebbende heeft ter zitting van de rechtbank desgevraagd verklaard dat de proceskostenvergoeding als enig procesbelang overblijft en dat zij om vergoeding van de werkelijke proceskosten verzoekt.
Belanghebbende voert aan dat de inspecteur zeer onzorgvuldig heeft gehandeld jegens haar en de met haar verbonden personen en belanghebbende met extra werk heeft opgezadeld door veel stukken in te brengen die op andere jaren betrekking hebben. Concreet toegespitst op de onderhavige zaak, de verzuimboete wegens het niet doen van aangifte, voert belanghebbende aan dat de inspecteur eerder had kunnen zien dat de adressering van de herinnering en de aanmaning niet juist was. De inspecteur heeft toch besloten het bezwaar af te wijzen en haar zo te dwingen tot het instellen van beroep.
De inspecteur voert aan dat de plaatsing van de postcode in de adressering niet volgens de Engelse regels is gebeurd. Daarom is twijfel gerezen of belanghebbende de herinnering en de aanmaning heeft ontvangen.
De rechtbank stelt voorop dat de aanslag op nihil is vastgesteld en dat aan belanghebbende een verzuimboete is opgelegd wegens het niet doen van aangifte. De verzuimboete wordt vernietigd omdat twijfel is ontstaan aan de correcte adressering van de herinnering en de aanmaning, enkel vanwege de onjuiste plaatsing van de postcode in het op zichzelf juiste adres van belanghebbende. Het betreft hier een administratieve misslag en, althans het tegendeel is niet gebleken, geen opzettelijke actie van de inspecteur. Dat de inspecteur de misslag eerder had kunnen ontdekken is op zich mogelijk, maar hierbij dient te worden bedacht dat niet iedereen op de hoogte is van de regels rond de correcte adressering van post die naar het buitenland wordt verzonden, zodat de misslag de inspecteur niet direct had hoeven opvallen. De rechtbank is van oordeel dat dit geen situatie is waarvan kan worden gezegd dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig of tegen beter weten in heeft gehandeld. Hetgeen belanghebbende in het algemeen heeft gesteld, is onvoldoende voor een ander oordeel. Niet duidelijk is geworden wat belanghebbende de inspecteur in de onderhavige zaak verder precies verwijt, behalve de (te) late ontdekking van de misslag in de adressering. Hetgeen tussen de inspecteur en met belanghebbende verbonden personen is voorgevallen, is voor het onderhavige beroep niet van belang. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.028 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de verzuimboete;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.028;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Dongen, voorzitter, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, rechters, in aanwezigheid van J. Azmi Shenouda, griffier, op 16 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.