In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2016 ontvangen, berekend op een belastbaar bedrag van nihil. Daarnaast was er een verzuimboete opgelegd. De inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, waarna de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 12 januari 2022 werd het geschil besproken, waarbij de gemachtigden van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfel bestond over de ontvangst van de herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte, vanwege een administratieve misslag in de adressering. De rechtbank oordeelde dat de verzuimboete vernietigd moest worden, omdat de inspecteur niet opzettelijk had gehandeld en de fout niet als zodanig kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar wees de verzoeken van de belanghebbende om vergoeding van de werkelijke proceskosten af. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in de kosten van de behandeling van het bezwaar en beroep moest worden veroordeeld, en stelde deze kosten vast op € 1.028. Tevens werd de inspecteur gelast het griffierecht van € 345 aan de belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank benadrukte dat de uitspraak onherroepelijk wordt als er geen rechtsmiddel wordt aangewend binnen de gestelde termijn.